plaats geven, eene geschikte aanleiding aan de hand.
De glorierijke traditiën van den H. Stoel brengen meê dat bij eene heiligverklaring al de luister wordt ten toon gespreid, welken de omstandigheden eenigszins vooroorloven; immers het geldt hier de hulde der geheele Kerk aan diegenen harer zonen, die door een heiligen levenswandel het voorrecht verdiend hebben, van God zelven door talrijke mirakelen verheerlijkt te worden. De Roomsche Pausen hebben zich derhalve altijd beieverd de canonisatiën zoo schitterend mogelijk te doen zijn, en Leo XIII verlangde ongetwijfeld niets vuriger dan in dezen het voorbeeld zijner doorluchtige voorgangers te volgen.
Wèl lieten de treurige tijdsomstandigheden niet toe, de plechtigheid met de gebruikelijke praal in de reusachtige basiliek van St. Pieter te verrichten, wèl moest eene slechts betrekkelijk kleine zaal voor de ceremonie aangewezen worden; maar binnen deze grenzen werd dan ook al de luister ontwikkeld, dien de vrijgevigheid der katholieken veroorloofde deze canonisatie bij te zetten.
De bedoelde zaal of aula, boven de portiek van St. Pieter gelegen, werd onder de leiding van een bekwaam architect op toepasselijke manier gedecoreerd. De nissen der tien groote vensters werden veranderd in tribunes, waarvan er telkens drie boven elkaar waren aangebracht, en die met guirlandes werden versierd, zoo als dat op onze gravure zichtbaar is. Verder werden de Corinthische zuilen met gouden banden bespannen, die ze het voorkomen van gegroefde kolommen gaven, terwijl de wanden gouden vakken vertoonden, met gekleurde lijsten bij wijze van mozaïek omzet.
Voor de verlichting was gezorgd door eene doorloopende rij waskaarsen over de geheele lengte der kroonlijst, die daarenboven met de leliën en sterren uit het pauselijk wapen prijkte, terwijl guirlandes, aan het plafond opgehangen, insgelijks waskaarsen droegen.
Twaalf vanen eindelijk, waarop de meest bekende wonderen der nieuwe heiligen waren afgebeeld, elk van een opschrift in gouden letteren voorzien, en op de muren van de groote zaal en van de kleine, die haar vooraf gaat, aangebracht, voltooiden de decoratie.
De pauselijke troon, waartoe vijf met rood laken bedekte treden toegang verleenden, was aan het uiteinde der zaal opgericht en bekroond met eene afbeelding der H. Drievuldigheid, waarboven men de woorden las: ‘Ubi Petrus, ibi Ecclesia, waar Petrus is, is de Kerk.’ Aan het andere einde der zaal hielden twee engelenbeelden het pauselijk wapen vast.
Het pauselijk altaar stond in het midden, op ongeveer twee derden van de lengte der zaal, onder een troonhemel, die door vier engelen, op marmeren voetstukken geplaatst, gedragen werd. Aan weerszijden van den troon en rondom het altaar waren zitplaatsen voor de kardinalen, aartsbisschoppen, bisschoppen en prelaten aangebracht, en dit gedeelte der zaal was door eene balustrade, met acht groote candelabres versierd, van de overige ruimte afgescheiden.
De kleine zaal, die tot vestibule diende, vertoonde behalve de reeds genoemde versieringen, die zij met de eigenlijke canonisatie zaal gemeen had, een zeer schoone schilderij in vergulde lijst, die het volmaakt ongeschonden lichaam der H. Clara van het Kruis voorstelde, zoo als men dat in het klooster der Augustijnessen te Montefalco zien kan.
In den morgen van den feestdag der Onbevlekte Ontvangenis, den dag, die door Zijne Heiligheid voor de gewichtige plechtigheid was uitgekozen, verliet de Heilige Vader omstreeks negen uur zijne vertrekken om zich naar de zaal der Paramenti te begeven, waar hem de pauselijke mantel omgehangen en de tiare op het hoofd gezet werd. Aldus met zijn plechtgewaad bekleed, betrad de Paus de aangrenzende sala ducalc, waar de kardinalen, aartsbisschoppen, bisschoppen, abten en generaals der kloosterorden hem reeds wachtten. Ook zij waren met de aan hun rang voegende gewaden bekleed.
Nadat de Heilige Vader zich in hun midden had neèrgezet en den wierook had gezegend, terwijl al degenen die aan de processie moesten deelnemen, zich in de zaal verzamelden, legde hij de tiare af en knielde een oogenblik neêr om te bidden. Daarop reikten twee aartsbisschoppen hem het boek en het wierookvat over, en hief Z.H. den lofzang Ave Maris Stella aan, die door het zangkoor in welluidende tonen werd voortgezet.
Na de eerste strophe der hymme werd den H. Vader de kostbare mijter opgezet en nam hij op de sedia gestatoria plaats, waar de kardinaal-procureur der canonisatie, door een ceremoniemeester geleid, hem drie versierde waskaarsen aanbood. De grootste dier waskaarsen reikte Z.H. aan den prins-assistent bij den pauselijken troon over, en behield de kleinste voor zich. Met de linkerhand hield Z.H. de kaars in een wit zijden doek vast, zoo dat de rechterhand vrij bleef om den zegen te geven.
Intusschen had zich onder de leiding der ceremoniemeesters de indrukwekkende stoet gevormd, in welks midden de H. Vader zich naar de aula van St. Pieter zou begeven. In lange rijen stapte de onafzienbare schare langzaam en plechtig voorwaarts, in al die koninklijke majesteit, welke het eergeleide voegt van hem, die op aarde den Koning der koningen vertegenwoordigt.
Het ligt voor de hand dat wij slechts de hoofdoogenblikken van dien schitterenden optocht kunnen aanstippen. Door twee pauselijke koeriers met zilveren staven in de hand vooraf gegaan, openden de lagere beambten, de prelaten van de Congregatie der Riten, de pauselijke kapel, de biechtvader der pauselijke familie, de procureurs-generaal der bedelorden, de bussolanti, de eerekamerheeren en de zangers, onder het zingen van den aangeheven lofzang, den stoet.
Daarop volgden in surpli en roket de vertegenwoordigers van de verschillende colleges der prelatuur en twee geheim-kapelaans, de tiare en den gewonen mijter dragende. Thans verscheen het pauselijk kruis te midden van zeven kandelaars met brandende waskaarsen, en door wierookwolken omgeven.
In rijke kasuifels vertoonden zich vervolgens de penitenciers der Vaticaansche basiliek, gevolgd door de te Rome aanwezige abten, allen in pluviale van wit damast, met linnen mijters, en daarachter de assisteerende bisschoppen in met zilver geborduurd pluviale, insgelijks met linnen mijters op het hoofd. En zoo ontrolde zich de onafzienbare stoet, telkens rijker en indrukwekkender, daar de lageren in rang steeds voor de hooger geplaatste waardigheidsbekleders plaats maakten.
Eindelijk verscheen het college der kardinalen; de kardinaals-diaken in rijk met goud geborduurde dalmatieken voorop: vervolgens de kardinaals-priester in kasuifels en eindelijk de kardinaals-bisschop in pluviale, waaronder de kardinaal-deken van het H. College zich door zijn prachtig met goud geborduurd gewaad onderscheidde. Al de kardinaals-bisschop droegen wit damasten mijters op het hoofd en waskaarsen in de hand en werden door hun hof gevolgd. Verder verschenen achtereenvolgens de prins assistent bij den pauselijken troon, de twee kardinaals-diaken-assistenten; de kardinaaldiaken-officiant en de prefect der ceremoniën, door twee ceremoniemeesters vergezeld, als om aan te kondigen dat het glanspunt van den stoet gekomen was.
De palefrenieri en sediari, in zijde en rood laken gekleed, namen op het oogenblik dat de processie zich tot zoover ontwikkeld had, de sedia gestatoria op, terwijl acht prelaten het schitterend baldakijn boven het hoofd van den H. Vader ophieven. En aldus stapte Zijne Heiligheid te midden zijner lijfwacht en met de bovengemelde waskaars in de hand, langzaam en statig voorwaarts onder de majestueuze gewelven, die van de heilige zangen weêrklonken. Prachtig schouwspel voor den katholiek, die aldus den drager van het hoogste gezag op aarde, hoe ook overigens door de wereld gesmaad en gehoond, hier in zegevierenden optocht ziet voorttrekken als om den eindelijken zegepraal van het goede over het kwaad af te beelden.
De stoet werd gesloten door den deken der H. Rota tusschen twee kamerheeren, den majordomus van het apostolisch paleis, het college der apostolische protonotariussen en de generaals der religieuze orden.
Van de sala ducale begaf zich de processie naar de Sixtijnsche kapel, waar het H. Sacrament te midden eener zee van licht ter ver eering was uitgesteld. Hier steeg de plaatsbekleeder van Kristus van zijn staatsiezetel, legde den mijter af en knielde in aanbidding neêr voor Dengene, wiens stedehouder hij is en die hier in de nederige gedaante van brood was verborgen.
De zangers voleindden inmiddels den lofzang Ave Maris Stella, en toen de aanbidding was afgeloopen stelde de stoet zich opnieuw in beweging om zich naar de canonisatiezaal te begeven, waar de Heilige Vader bij zijne intrede werd begroet met de woorden, eenmaal door den Verlosser tot Petrus gericht en thans Petrus' opvolger toegezongen: ‘Tu es Petrus et super hanc petram aedificabo Ecclesiam meam, gij zijt Petrus en op die steenrots zal ik mijne Kerk bouwen!’
Nadat allen de zaal waren binnen getreden en de paus aan het altaar gekomen was, reikte de Heilige Vader zijne waskaars aan een prelaat over, die ze gedurende de plechtigheid moest vast houden, daalde van de sedia en knielde, nadat een der kardinaals-diaken hem de tiare had afgenomen, op de treden van het altaar neêr om zijn gebed te storten. Vervolgens nam hij op den troon plaats, terwijl de aartsbisschoppen en bisschoppen de voor hen bestemde plaatsen innamen, om vervolgens één voor één hunne hulde aan den Opperherder te brengen, de kardinalen door Zijne Heiligheid de hand, de aartsbisschoppen en bisschoppen door de knie en de abten en penitenciers door den voet des Pausen te kussen.
Eerst toen allen met de brandende kaarsen nog in de hand weêr op hunne plaatsen waren terug gekeerd, nam de eigenlijke plechtigheid aanvang. Door een ceremoniemeester geleid, en door den deken der consistoriaal-advocaten vergezeld, naderde de kardinaal-procureur der canonisatie den troon, boog de knie en verzocht Zijne Heiligheid in de gebruikelijke formule dat het hem behagen mocht de vier zaligen in de lijst der heiligen op te nemen. Namens Zijne Heiligheid werd hierop door den secretaris der breven ad principes geantwoord.
Zoodra de kardinaal-procureur en de deken der consistoriaal-advocaten op hunne plaatsen waren terug gekeerd, knielde Zijne Heiligheid voor het altaar neder en terwijl al de aanwezigen insgelijks de knieën bogen, hieven de zangers de litanie van alle heiligen aan, waarop door al de aanwezigen geantwoord werd.
Nadat aldus de bijstand des Allerhoogsten over de gewichtige beslissing, die zijn plaatsbekleeder nemen ging, was ingeroepen, hernieuwde de advocaat-consistoriaal met hetzelfde ceremonieel de postulatie, waarop wederom door den prelaat-secretaris namens Zijne Heiligheid geantwoord werd, en waarna de Heilige Vader, eene kniebuiging makende, van zijnen troon opstond.
De geheele vergadering volgde dit voorbeeld; de twee assistent-bisschoppen naderden met het boek en de waskaars; Zijne Heiligheid hief den lofzang Veni Creator aan, knielde onder het zingen der eerste strophe en bleef in staande houding tot de zangers den geheelen lofzang voleind hadden.
Nadat Z.H. vervolgens de oratie gezongen, weder op den troon plaats genomen en den mijter opgezet had, naderden twee prelaten met