Een bezoek aan het eiland Terschelling.
VI.
Willem Barendsz.
Terschelling is een merkwaardig en hoogst belangrijk eiland, maar het zou voorzeker niet zoo beroemd zijn in de geschiedenis, wanneer het zich niet kon verheffen op eenen held, wiens naam reeds eeuwen lang met eere en trots genoemd wordt. Dat zulk een held zich groot heeft gemaakt op zee, is sedert lang bekend. De Terschellinger leeft alleen van de zee en voor de zee, het groote water is zijn element, de stormen zijne schoonste muziek en alleen in die omgeving gevoelt hij zich thuis. De lauweren, welke menige Terschellinger zich vergaard heeft, zijn dan ook daar geplukt, en dat deze hoofdzakelijk bestaan in het redden van menschenlevens, moet hen in de oogen van iedereen verheffen.
Dat is echter in hunne eigen oogen meer dagelijksch werk, en juist daarom staat hij, die alles durfde wagen voor een zeetocht naar de onbekende Poolgewesten, om daar een nieuwen weg op te sporen voor den wereldhandel van zijn vaderland, zoo hoog bij hen aangeschreven. Deze kloeke zeeheld, wiens naam door de tochten, thans opnieuw naar de noordpool door de Nederlanders ondernomen, nog meer bekendheid heeft gekregen dan door het gedicht van Tollens: De overwintering op Nova Zembla, was Willem Barendsz, opperstuurman op de kleine vloot, die in 1596 onder Heemskerk en De Rijp in zee stak en stout den koers naar het noorden wendde.
Wie het genoemde gedicht van Tollens heeft gelezen, weet dat er moed toe behoorde, een buitengewone moed, om zulk eene onderneming aan te durven, en al kan het niet ontkend worden, dat de volksdichter zijne helden heeft opgesierd met alle denkbare deugden en volmaaktheden, toch mag Nederland op die mannen roem dragen en zijn de pogingen in den laatsten tijd aangewend, om het doel, dat zij zich voor oogen stelden, te bereiken, eene waardige en gepaste hulde aan de kloeke mannen, die den nederlandschen naam naar verre en onbekende gewesten droegen en hem zoo mogelijk met nog grooter luister bekend deden worden in geheel de beschaafde wereld.
Willem Barendsz verdient dus in een opstel over Terschelling eene afzonderlijke plaats, en gaarne betuig ik hier mijn oprechten dank aan den Weled. heer P.J. Wichers, directeur van de Normaalschool op Terschelling, die mij de noodige opgaven verschafte, om den lezer der Belgische Illustratie te kunnen meêdeelen wie Willem Barendsz was. Laat mij er bij voegen, dat deze opgaven steunen op nasporingen op Terschelling gedaan, alsmede op de beëedigde scheepsverklaring der geredde manschap.
Willem Barendsz was de zoon van een terschellingsch boertje en werd geboren te Fromerum, een gehuchtje van het eiland. Omtrent zijne jeugd kan niets bijzonders meêgedeeld worden, dan dat hij een echte zeerat was, zooals overigens alle eilanders zijn, en steeds vooraan stond, waar het er op aan kwam iets op hun element te kapen of te verdienen. Waar dus te vechten viel was Willem Barendsz de matador, mits er buit te behalen was.
Op Terschelling wonen nog verre bloedverwanten of nakomelingen van den stouten zeeman en onder deze leeft de overlevering voort, dat hij op 20jarigen leeftijd moet deelgenomen hebben aan een grooten slag op de Zuiderzee, denkelijk aan dien tusschen Bossu en Dirkzoon, terwijl het met zekerheid bekend is, dat hij met Linschoten twee tochten naar de Poolzeeën heeft gedaan, alvorens hij dien met Heemskerk en De Rijp begon. Er bestaan daarenboven gegronde vermoedens dat hij toen reeds de Poolstreken bezocht had met de walvisch- en robbenvaarders, die jaarlijks van uit Harlingen, Enkhuizen en andere Zuiderzeeplaatsen naar het noorden trokken.
De tochten van Linschoten schijnen echter niet dien uitslag te hebben opgeleverd, welken men er van verwacht had, en dewijl de geduldige en volhardende Hollanders niet gaarne hun denkbeeld opgaven om door de Poolzeeën een weg te vinden naar de noordsche havens en van daar naar Indië, werd er eindelijk besloten nog een laatste poging te wagen en rustten Amsterdam en Haarlem twee scheepjes uit voor deze onderneming. Er werd geene moeite gespaard om den uitslag van den tocht zooveel mogelijk te verzekeren; van daar de bepaling, dat alleen ongetrouwde zeelieden zouden in dienst genomen worden, die allicht meer durfden wagen dan getrouwden, welke bij eenigen ernstigen tegenspoed al dadelijk zouden spreken van terugkeeren. Barendsz nu was getrouwd en werd toch aangenomen als eerste stuurman op het schip van Heemskerk, wel een bewijs dat men groot vertrouwen had in zijn moed en niet minder in zijne bekwaamheden. Behalve verschillende artikelen, welke men te gelde hoopte te maken, waren beide schepen voor twee jaren van alles voorzien en konden dus aan enkele ongevallen het hoofd bieden.
Aldus uitgerust staken de schepen in 1596 in zee en begonnen den tocht, die voor Willem Barendsz zoo noodlottig zou afloopen. Reeds bij de Noordkaap werden zij door zulk slecht weêr overvallen, dat de schepen elkaar uit het oog verloren. De Rijp had het geluk Kola te kunnen binnen loopen, waar hij zich eene hut timmerde en er met zijne manschap den winter doorbracht. Heemskerk, die echter den tocht verder had voortgezet, raakte bij Nova Zembla tusschen het ijs beklemd en beproefde te vergeefs er zich uit los te werken. Hem bleef dus geene andere kans over dan zijn schip te sloopen en van het hout eene hut te bouwen, waarin de winter moest worden doorgebracht.
Wat de zeelieden aldaar hebben uitgestaan, hoe zij bij elke schrede hun leven bedreigd zagen, hoe zij gedurende drie maanden in een stikdonkeren nacht hebben doorgebracht, terwijl zij de vijf overige maanden van hun verblijf in het ijzige klimaat dikwijls de krachten misten om het noodige voedsel te nemen, - dit alles is door Tollens in de gloeiendste kleuren geschilderd en wie hem met aandacht leest voelt zijn hart in het lijf bevriezen over zooveel ellende. De ziekte van Willem Barendsz is niet het minst hartroerende tooneel van dit echt vaderlandsch gedicht.
Toen de korte Noordpoolzomer begon aan te breken, naderde ook de verlossing uit al dat lijden. Maar welk eene verlossing! In eene open boot, tot dat doel bewaard, verliet men den 20en juni 1597 het onherbergzaam oord met den zieken Barendsz aan boord. Al hadden de uitgestane ellenden de lichaamskrachten van den moedigen Terschellinger ondermijnd, zijn geest en wilskracht hadden ze niet kunnen dooden, en nauwelijks gevoelde hij zich weêr in de boot in zijn element, of beiden ontwaakten opnieuw. Hij begon eene teekening te maken van het land dat zij voorbij voeren en deed dit op de manier zoo als dit vroeger algemeen gebruikelijk was, namelijk door langs de kust te roeien of te zeilen. Bij den zoogenaamden ijshoek gekomen verzocht hij zijn tweeden stuurman Gerrit de Veer hem even op te heffen, opdat hij dit punt nauwkeurig in kaart zou kunnen brengen. Aan dat verzoek werd bereidwillig voldaan, doch toen men hem weêr had neêrgezet gevoelde hij zich zeer benauwd en vroeg om een teug water. Ook deze werd hem toegereikt, maar nauwelijks gleed het ijskoude water zijn maag binnen of de ongelukkige Willem Barendsz viel achterover en was een lijk.
Te vergeefs beproefden zijne gezellen de levenskrachten van hun aanvoerder, die zij slechts verdoofd waanden, weêr op te wekken, Willem Barendsz was overleden en onder een plechtig en roerend ‘In Gods naam’ werd het zielloos overschot van den geliefden doode aan de koude golven prijs gegeven; de zee, welke hij zoozeer bemind had, het noorden, dat zoozeer zijne belangstelling had opgewekt ontvingen zijn laatste overschot en ook van hem kan getuigd worden dat hij viel op het bed van eer.
Zijne makkers zetten hun tocht voort en waren zoo gelukkig, na veel wederwaardigheden te Kola binnen te loopen, waar De Rijp juist gereed lag om naar het vaderland terug te stevenen. Gerrit de Veer en zijne mannen hadden, om zich tegen de nijpende koude te beschutten, in kleeren gestoken, die hen sprekend deden gelijken op Eskimo's of Laplanders, en hunne vermomming was zoo natuurlijk dat het volk van De Rijp meende met deze bewoners van de Poolstreken te doen te hebben. Hoe verwonderd waren zij echter toen zij de vermeende Eskimo's de hollandsche taal hoorden spreken, welke verwondering spoedig in een juichtoon overging toen zij hunne makkers in hen herkenden.
Op het schip van De Rijp werd nu de terugtocht naar het vaderland ondernomen en deze was zeer voorspoedig. Hier te lande had men hen reeds onder de dooden geteld en baarde hunne behouden terugkomst veel opzien, vooral dewijl algemeen de roep ging van de wonderbare avonturen welke zij ondervonden hadden. De heeren Staten van Holland en West-Friesland konden zich het genoegen niet ontzeggen het scheepsvolk voor zich te laten verschijnen in hunne dracht van dekens, berenen vossenhuiden, zoo als het deze op Nova Zembla gedragen had, eene hoogst zoutelooze aardigheid voor zulke hoogmogende heeren, welke echter het gunstig gevolg had, dat aan de weduwe van Willem Barendsz een pensioen werd toegelegd. Voor deze Staten herhaalden Gerrit de Veer en zijne gezellen hunne afgelegde en beëedigde scheepsverklaringen, welke aldus voor het nageslacht bewaard zijn gebleven.
Dat is de geschiedenis van Willem Barendsz van Terschelling. Zoo als vele lezers wellicht weten heeft men niet lang geleden de hut van Barendsz op Nova Zembla terug gevonden de achtergebleven voorwerpen van de manschap werden door den Engelschman Charles Gardiner aangekocht en deze was edelmoedig genoeg om ze aan het vaderland van den held ten geschenke aan te bieden. Van het ministerie van Marine te 's Gravenhage, waar ze tot vóór korten tijd verbleven, zijn ze overgebracht naar het panorama te Amsterdam, waar men ze thans kan bezichtigen.
Na het voorgaande zal het wel niemand verwonderen, dat de herinnering aan Willem Barendsz op Terschelling blijft voortleven, en met genoegen zagen wij dezer dagen hoe de naam van den kloeken zeeman zal verbonden worden aan eene stichting, welke tot eer strekt van de ontwerpers. Wij nemen hier ten slotte de desbetreffende aankondiging over en spreken er de hoop bij uit, dat zij naar wensch mag slagen en aan haar doel beantwoorden. De aankondiging luidt als volgt:
EEN WAARDIG GEDENKTEEKEN VOOR EEN MERKWAARDIG MAN.
Meermalen is door belangstellenden in de roemrijke geschiedenis van Nederland de wensch te kennen gegeven, om op dit eiland, de geboorteplaats van den beroemden Noordpoolvaarder Willem Barendsz, voor dezen een gedenkteeken op te richten. Die wensch zal weldra worden vervuld, aangezien a.s. voorjaar voor rekening van een particulier in den gevel van een wachthuis een eenvoudige gedenksteen met toepasselijk opschrift zal worden geplaatst. Dat wachthuis is al eeuwen oud en voert al van vorige eeuwen een eigene vlag; het dient tot vergaderpl ats van de zeelieden; daar bespreken deze de gebeurtenissen van den dag, daar wordt 's avonds door een van hen een dagblad voorgelezen, daar wordt over de vangst