golven slingeren. Het is alweder een klein schepsel, een diertje (Noctiluca) ter grootte van een speldeknop, doorschijnend als het kristallijn der oogen, die aan de bewoners van den Oceaan, door hun phosphoriseerend vermogen, een uitspansel van flikkerende sterren vertoont.
Ik zie in de sloot bij den hof, eene bruine slijmachtige stof op het water, waarin zeker de laagst bewerktuigde planten te vinden zijn. Wanneer men een druppeltje van dat bruine vocht onder het microskoop brengt, zal men eene menigte sierlijke gedaanten van kiezel-plantjes (Diatomaceoe) kunnen gaêslaan, die enkel uit cellen bestaan met een omhulsel van kiezelaarde, en die stofvormig, schuitvormig, spilvormig, halvemaanvormig of rondachtig, met fraaie dwarsstreepen geteekend, zich voordoen.
GEZICHT OP HET EILAND TERSCHELLING.
Door toeval, of door gebrek aan smaak van den hovenier, staat in den hof een hooge mastenboom nevens den wilg; dit is hinderlijk voor het oog. Men kan de schoone harmonie, die overal in de natuur heerscht, niet veranderen. De wilgenboom staat hier op zijne plaats, hij moet bij het water staan. De wilgen der beken omringen hem, staat er in het boek Job. 17. Hoe schoon zijn de wilgen in een hollandsch landschap!
De mastenboom daarentegen moet op de heide staan; daar stemt zijn somber loof met die vale uitgestrektheid overeen. De palmen in de tropische gewesten zouden in onze natuur niet voldoen.
Om u te overtuigen, dat elke boom of plant in harmonie met de natuur moet wezen die hem of haar omgeeft, ga dan eens naar het Terkamerenbosch bij Brussel, en gij zult daar eene menigte groote Araucaria's geplant zien, die er, bij de overige natuur, een onaangenamen indruk geven voor het esthetisch gevoel. Hoe belachelijk moet die beplanting voorkomen aan iemand, die geheele bosschen van Araucaria's, op de bergen van Chili en Brazilië, heeft zien groeien!
Dit geeft mij de gelegenheid om ook van die verfoeielijke landschappen te spreken, die de geleerden in hunne beschrijvingen over de voorwereld, door afbeeldingen willen aanschouwelijk maken. Ik kan niet aannemen, dat de goede God in den aanvang de wereld met zoo weinig smaak beplant heeft. Het Araucariabosch van Terkameren herinnert mij ten eenemale de geleerde schepping der palaeontologen. Ik ben zeker dat noch een Daubigny, noch een Coosemans hun palet er voor zullen opzetten.
Kortom, wij komen terug bij onzen mastenboom. Hier vliegen geen biekens om honig uit de bloemen te putten. Neen, de arme mastenboom wordt aangevallen door eene rooverbende van insecten die den boom willen vermoorden nadat zij hem geplunderd hebben. Zie, daar fladderen de vlinders reeds van de groote harige rups (de Phalena bombix pini), van de kleine bruine rups met grijze haren (Phalena bombix pithyocampa), en van nog twee andere soorten van dezelfde familie. Allen, wanneer zij hunne gedaanteverwisseling tot rups volbracht hebben, zullen den boom van zijne blaêren beroven. In den herfst verlaten zij hunne prooi, en verschuilen zich in den winter verraderlijk tusschen het mos, aan den voet van hun slachtoffer, om in het voorjaar hun rooftocht weêr te hernieuwen.
Ligt nu de schors op, dan zult gij daar een [o]n[d]eugend kevertje vinden (Dermetes typographus), waarvan het vrouwtje een kanaal in het hout geboord heeft, om er 50-100 eiertjes in te leggen. Na twee weken zullen de larven daaruit te voorschijn komen, die tusschen de schors en het hout kanalen zullen knagen, waardoor het sap van den boom in zijnen omloop belet wordt. Die kanalen vertoonen allerlei aardige figuren, waarom men het kevertje den naam van boekdrukker (typographus) gegeven heeft.
De mastenboom is een nuttige boom; het hout is zoowel in droogte als in open lucht zeer duurzaam en wordt gebruikt tot balken en planken; ook is het zeer geschikt tot brandhout. Wanneer het hout in eene besloten ruimte aan hitte blootgesteld en verkoold wordt, ontwikkelen zich behalve het koolwaterstofgas, het kooloxydegas en het koolzuregas, ook nog bovendien houtzuur of houtazijn en teer. De houtskool, die men bij deze bewerking verkrijgt, is eene losse, licht ontbrandbare kool en daarom geschikt voor de bereiding van buskruid. Ook wordt het hout, in eene half beslotene ruimte, bij wijze van eene opgestapelde houtmijt, verkoold; deze stapels worden met een mengsel van aarde en klei bedekt en dan aangestoken.
Die koolen dienen tot brandstof en tot filtreer of doorzijgmiddel, daar zij de eigenschap hebben de vloeistoffen te ontkleuren. Ook levert ons het mastenhout het zwartsel als verfstof. Hiertoe worden de worteleinden van den boom gebruikt. Men verbrandt die in eene hut van steen, waarvan de wanden met gladde planken bedekt zijn, en waarop het dak, bij wijze van een linnen muts, is aangebracht, waarin zich het zwartsel als een vette damp bij de verbranding neêrzet. Nog levert ons de mastenboom hars en terpentijn, door het insnijden van den bast tot op het hout. Men bereidt ook door scheikundige bewerking van de blaêren (naalden genaamd) de zoogenaamde boschwol, die gesponnen en geweven wordt, terwijl uit de asch van het hout potasch kan bereid worden en de schors veel looistof bevat, die men in sommige streken, bij gebrek aan eikenschors, voor het looien van huiden aanwendt. Ten slotte levert de mastenboom ook voedsel voor den mensch; de Laplanders maken van het binnenste gedeelte der schors eene soort meel, en van de Pinus pinea en Pinus Ambro worden de zaden gegeten.
Wij hebben van het oneindig klein gesproken, wij zullen nog een blik werpen op de groote voortbrengselen der schepping. Beginnen wij met een lid van de familie van den mastenboom, met den reus van Californië, de Sequoia of Wellingtonia gigantea, waarvan de stam tot koker zoude kunnen dienen voor menigen grooten kerktoren, want hij bereikt honderd meters hoogte op vijf meters dikte in doorsnede. Spreken wij ook van de Eucalyptus uit Australië, die in zijn land meer dan zestig meters hoogte heeft en waarvan de groeikracht zoo sterk is, dat hij op den leeftijd van drie jaren bijna vijf meters hoog is. Een boompke, dat ik in mijne kamer kweekte, maakte in eene maand, een scheut van twaalf centimeters.
De bewoners van Congo maken uit de takken van de Eriodendron hunne prau wen of vaartuigen, groot genoeg om twee honderd menschen te kunnen bevatten. De Adansonia digitata, de apenbroodboom of groote baobab van Afrika, heeft een stam van slechts vijf meters hoogte die daarbij dertig meters omtrek heeft.
Wij moeten ook melding maken van onzen prachtigen eik, die een hoogen ouderdom kan bereiken. Die van Montravail in Frankrijk heeft een stam, ter dikte van negen meters in doorsnede. En dan de bloemen van de meerroos van Guyana (victoria regia), die drie vierde meter in omtrek hebben, terwijl de blaêren een omvang bezitten van vijf meters!
En wanneer wij nu in het dierenrijk komen, staan wij dan niet verbaasd voor die kolossen, die zich in de voorwereld bewogen hebben? Nevens de monsterachtige pad, bekend onder den naam van Labyrinthodon, vertoont zich de reusachtige Ichthyosaurus, als half visch, half kruipend dier. Daar verheft zich de Plesiosaurus met zijn slangvormigen hals; de ontzettende Iguanodon en Megalosaurus, die eene lengte van vijftig meters hebben, geven u den indruk van den loggen neushoorn en den gevaarlijken krokodil.
De vervaarlijke Mammouth en Mastodon wekken de verbazing op, wanneer men een mensch nevens hun geraamte ziet staan, en wij kunnen ons thans nog een denkbeeld maken van die groote schepselen, bij het zien van den walvisch in de IJszee, die twintig voeten lengte heeft, wanneer hij geboren wordt en die een kleinen stam van Arabieren met kameelen en pakgoederen, gemakkelijk in de holte van zijn kop kan plaatsen. Nu neem ik afscheid, waarde lezer, want ik vrees dat, wanneer ik voortga, gij mij van overdrijving zult beschuldigen.
Antwerpen.
A.M. Oomen.