Onze gravures.
Een tooneel uit het hedendaagsch leven.
Niet zonder reden gaf de schilder van het tafereel, waarvan onze gravure op blz. 100 eene getrouwe afbeelding biedt, aan zijn treffend genre-stukje den naam van Scène de la vie moderne. Er ligt inderdaad eene bittere, bijtende ironie in de tegenstelling van den glans en de weelde, die het ‘hedendaagsch leven’ in het oog van den oppervlakkigen toeschouwer plegen te omringen, en die hongerige kleinen, hunkerend naar het stukje brood, dat men den hond niet weigeren zal.
Het was er blijkbaar den schilder om te doen het hedendaagsch leven met zijne hooggeroemde menschenliefde, in al zijne naakte liefdeloosheid, op de kaak te stellen, en daartoe had hij geen beter greep uit dat leven kunnen doen. Hij plaatst ons voor een van die nieuwe paleizen, waarin wellicht een zoogenaamde ‘volksvriend’ huist, die dag aan dag met volksbeschaving bezig is, en intusschen zich zelven met het zweet van den arme verrijkt. Zijn rijtuig staat voor de deur gereed, wellicht om hem naar de een of andere volksverbeterende club te brengen, waar hij eene voordracht moet houden over de ‘bestrijding van het pauperisme.’ En intusschen zitten twee verkleumde, hongerige kinderen onder het raam zijner keuken neêrgehukt, om de verstijfde ledematen in den warmen gloed van zijn haard te ontdooien, en de jeukende maag met den geurigen wasem zijner spijzen te paaien. Zij mogen zich niet aan dat venster laten zien; want ‘mijnheer geeft geen centiem aan bedelvolk,’ en de meid heeft strenge orders op dat punt: het hedendaagsche leven verlangt niet in zijne zelfzuchtige vreugde gestoord te worden door de klagende stem van den arme; dat weten de kleinen en zij zullen dan ook de hand niet opsteken dan met een lucifersdooske er in.
Voor den hond is het iets anders; die mag gerust zijn deel van de tafel des rijken komen vragen, en het is niet onwaarschijnlijk dat de sentimenteele negentiende-eeuwsche mevrouw hem met hare eigen hand een beentje door de tralies zal toesteken; want het hedendaagsche leven koestert, gelijk bekend is, oneindig meer genegenheid voor noodlijdende dieren dan voor noodlijdende menschen.