den eisch, in een van die talrijke huizetjes, of ook ondertusschen op het speelplein waar zij opgerecht stonden.
‘Eindelijk, boven al hetgeen wij reeds beschreven hebben, en iets verder, op eene soort van dokzaal, was het hemelsch Paradijs, waar God verbeeld was, gestadig met zijne Engelen op de handeling der tooneelgezellen nederziende. Van tijd tot tijd, daar waar zulks door een schrijver aangeteekend was, deed God ook zijne tusschenkomst gevoelen.
‘Dus geene schermen of coulissen (schuifwanden, poskeniën of paskeniën zegt De Bo in zijn West-Vlaamsch Idioticon) waarachter de acteurs zich verborgen. Hielden zij op van spelen, dan bleven zij onbeweeglijk in hunne huizetjes en wachtten hunne beurt af om nog eens aan de handeling deel te nemen; was hunne rol ten einde, dan gingen zij waarschijnlijk aan weerskanten staan van de speelruimte en beidden daar het einde af van het mysterie. Ook wanneer het noodig was, kon men zekere acteurs verbergen, met de deuren van het een of ander huizetje te sluiten.
‘Op deze wijze, indien het theater 30 meters lang en even diep was, kon men in 't geheel 900 meters vierkant gebruiken. Nemen wij in alles een derde voor die huizetjes, het ware mogelijk geweest 30 kleine tooneelplaatsen te hebben ieder van tien meters die, met meer of min kunst, op zekeren afstand van elkander staan konden.’
Dat alles is zeker zeer belangrijk. Die verschillende huisjes, die perken en bosschen vormden dus het landschap in 't klein, waar de handeling plaats greep. Het theater was alzoo tamelijk verschillend van 't geen men zegt dat het Shakespeare's theater, de Globe, onder de regeering van koningin Elisabeth, was.
De middelen tot uitvoering waren daarenboven niet zoo beperkt, als men wellicht in onze dagen denken kan. Men had natuurlijk de geperfectionneerde machienen niet, welke nu, overal bij tooverspelen, gebruikt worden; maar toch kende men eenige zoogezegde true's, en hiervan leverde de opvoering van het mysterie te Bourges, in 1536, het bewijs. Men gaf daar, in dat jaartal, de Handelingen der Apostelen.
‘Daar zag men, zegt de schrijver, kemels en leeuwen met het mekaniek de aardigste bewegingen uitvoeren. Een schip vol van alle slach van dieren zag men uit den hemel dalen en aanstonds weder opgaan. De Apostels reisden in wolken. Een hond kwam er te berde al zingende, en twee tijgers veranderden in lammeren. De Heiligen wandelden op gloeiende ijzers. Zekere tooveraars veranderden van aangezicht gedurende het spel, en een onder hen, Simon, de welgekende tooveraar, vloog door de lucht, om wat verder te vallen en alzoo zijne beenen te breken en zijn hoofd te bersten.’
Die wonderen, welke onze goede voorvaders te zien kregen en die hen al zoo zeer in geestdrift brachten, als de wonderlijkste true's in onze dagen door Jules Verne uitgevonden, waren niet zoo zeldzaam als men wel zou denken. Op andere plaatsen werd er in de mysteriespelen, ook ruimschoots gebruik van gemaakt, onder ander te Valencijn, in 1547. Het was tijdens de feesten van Sinxen, dat de voornaamste burgers, in het prachtig hotel van den hertog van Arschot, het leven, lijden en dood van O.H.J.C. vertoonden.
Het stuk speelde vijf en twintig dagen, en het is wel te denken, dat men er van wijd en zijd naar toe stroomde om zooveel wonderen als men daar vertoonde, te zien.
De Waarheid, de Engelen en andere bovenaardsche wezens daalden uit de hemelsferen. Zij verdwenen en verschenen naarmate het stuk zulks vereischte. Lucifer steeg, op eenen draak gezeten, uit de hel op, en eene oude geschiedenis van gemelde stad, zegt dat niemand begrijpen kon hoe dit plaats greep.
De staf van Mozes, een dorre stok, werd eensklaps met bloemen en vruchten overdekt; het water werd, op de bruiloft, letterlijk in wijn veranderd; Kristus werd door den duivel opgevoerd, en de vijf brooden en twee visschen werden dermate vermenigvuldigd, dat meer dan duizend personen gespijzigd werden en er nog twaalf gevulde korven overbleven.
Kristus vermaledijde den vijgeboom en ziet! op zijn woord werd de boom dor en verslenst. Men verbeeldde de eklips, de aardbeving, het scheuren der rotsen na het sterven des Zaligmakers zoo natuurlijk dat de aanwezigen moeten gehuiverd hebben.
Doch de eerw. heer Rommel haalt een meer eigenaardig bewijs aan, dat ook in deze provinciën de truc's niet onbekend waren. Onder de leiding van den gekenden schilder, geschiedschrijver en dichter Karel Van Mander, werden in 1569 en 1574, te Meulebeke, verscheidene groote tooneelspelen opgevoerd, onder ander Noë David, Salomon, Nabucodonosor enz.
Van Mander schilderde zelf verscheidene voorwerpen, om het tooneel op te luisteren. De zondvloed was een dezer benoodigdheden. Van Mander had het water tot op eene zekere hoogte, door buizen en andere middelen, naar boven gebracht en toen de zondvloed moest plaats hebben, stortte het water met zooveel gedruisch naar beneden, dat de aanwezigen achteruit sprongen.
Wij zegden hooger dat de duivel in de middeleeuwsche stukken eene groote rol vervulde: het volk wilde den booze in het stuk niet missen en het wreekte zich soms op eene geduchte manier, door hem met allerlei voorwerpen naar den kop te smijten, over al het kwaad dat hij der wereld berokkende. In de 16e eeuw was de duvelry of diablerie een onmisbaar pleizier in een tooneelstuk. Nu eens in de rol van duivel ernstig, dan boertig; maar nooit is de figuur sympathiek aan het publiek.
Men ziet aan die weinige bijzonderheden, hoe belangrijk het werk van den eerw. heer Rommel is. Wij komen later nog op een paar punten uit zijn schrift terug.