De Belgische Illustratie. Jaargang 14
(1881-1882)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijEen bezoek aan het eiland Terschelling.II.
| |
[pagina 87]
| |
niet anders kan zijn dan goed en schoon. Ik moet hier echter bij aanteekenen, dat hoe ingenomen de Terschellingers ook met hun ‘laondsje’ zijn, zij daarom andere landen of streken niet verachten: zij vinden hun land schoon, en daarmee basta. Eerlijk moet ik bekennen, dat het eiland waarlijk zeer schoone punten aanbiedt, maar daarom zou ik nog niet wenschen er mijn leven door te brengen, vooral niet 's winters, wanneer het er zeer bar is en zelfs Tjerk vele dagen gedwongen vacantie moet nemen. Geregeld elken winter wordt het eiland geblokkeerd door ijsschotsen, die alle gemeenschap met den vasten wal afsluiten. De bewoners weten dat, en voorzien zich van alles tegen dat de winter, voor hen dubbel hard, aanbreekt, als een schip dat eene reis naar de Noordpool zal ondernemen. Alleen die dagen rechtvaardigen reeds het bestaan van een telegraafkantoor, het eenige middel, waardoor men nog aan de buitenwereld kan laten weten dat men nog leeft. Zulk een toestand, hoe kort hij ook moge duren, brengt van zelf de menschen meer tot elkaar, dewijl zij alsdan elkaar te zeer noodig hebben, en deze broederlijkheid is het best op te merken, bij gelegenheid van hetgeen de Terschellingers als hun kermis beschouwen. Een eigenlijke kermis hebben zij niet, doch daarvoor treden in de plaats de zoogenaamde volksvermakelijkheden, waaraan geheel het eiland deelneemt. Tegen dat deze tijd nadert, komen eenigen der voornaamste burgers van het eiland bijeen en vormen de commissie, welke deze volksvermakelijkheden regelt. Iedereen draagt wat bij om de onkosten te dekken en dan begint de commissie te werken, terwijl zij echter altijd vast en zeker op haar programma een roeiwedstrijd en eene harddraverij plaatst. Bij die gelegenheid komt er ook een muziekkorps op het eiland, waarmeê de commissie parade begint te maken, met voorafgegaan door de muzikanten eene wandeling in het dorp te doen, als om overal te kennen te geven: de kermis is in het land. Verder worden de muzikanten zooveel mogelijk geëxploiteerd en door allen daarvan geprofiteerd. Eenige jaren geleden is voor 't eerst een zoogenaamde draaimolen op het eiland geweest. Het had moeite gekost om den eigenaar van zulk een meubel over te halen zijn geluk op Terschelling te beproeven, doch toen de commissie hem gl. 100 zuivere winst garandeerde, nam hij het aanbod aan en maakte er zulke goede zaken, dat hij bij de commissie niet behoefde aan te kloppen om bij te passen. Wel een bewijs hoe vatbaar de Terschellingers zijn voor de beschaving! (?) Het spreekt van zelf dat bij zulk een onderlingen band, die alle bewoners verbindt, de belangen van velen in dezelfde richting liggen, zoo dat het niet meer dan billijk is dat iedereen daaromtrent zijn gevoelen kan doen kennen. Om dit gemakkelijk te maken, heeft men een wachthuiske gesticht, waar deze besprekingen kunnen plaats hebben. Het wachthuiske staat langs de haven en is niet meer dan een klein langwerpig vierkant gebouw, dat als eenige meubileering houten banken langs de muren bevat en van buiten van andere huizen is te onderscheiden door een grooten blauwen steen, waarin het volgende versje is gebeiteld: Ik ben het wakend oog,
Mijn blik blijft rustig staren,
Gericht al over zee
Let ik op de gevaren.
En al wordt er onder mij
Van oudtijds veel gelogen,
Aan hulp en redding ook
Vindt men zich niet bedrogen.
Dit versje, dat zoo juist de bestemming van het wachthuiske weêrgeeft, behoeft echter eene nadere verklaring. Terschelling is namelijk omringd door banken, waarop vele schepen strand[e]n. Bij zulke gelegenheden stroomen de redders naar het wachthuiske om te beraadslagen wat er gedaan zal worden. Maar ook andere belangen worden daar behandeld. Daar worden de gebeurtenissen van den dag besproken, niet op politiek maar op visschersgebied; daar worden de prijzen van de visch bepaald; daar wordt voor het ondernemen eener groote reis afscheid van elkaar genomen; daar worden de terugkeerenden verwelkomd. Tot instandhouding van dit nuttige wachthuiske, dat op feestdagen de Terschellinger vlag hijscht, is eene commissie aangesteld, wier werking hoofdzakelijk bestaat in het beheeren der gelden, waarover het huiske kan beschikken. Elke visscher is namelijk verplicht van elke gl 10. welke hij aan bergloon van gestrande schepen verdient gl 0.25 af te staan aan deze commissie, en dewijl de strandingen veelvuldig voorkomen, brengt deze nuttige inkomstenbelasting nogal wat op. Laat mij ten slotte nog verklaren wat het versje door de bekentenis verstaat dat er zooveel gelogen wordt. Het spreekt van zelf dat er altijd geen onderwerpen ter bespreking aan de orde zijn. Daarom komen er eenige dagbladen aan, welke door allen gelezen worden of liever, welke de meesten hooren lezen door een drietal bevoorrechten, die deze kunst het beste verstaan. Ook daaraan komt een einde en dan is het de beurt aan het liegen. Dan beginnen de visschers tegen elkaar op te liegen over de heldendaden, die zij verricht hebben, en iedereen tracht zijn buurman te overtreffen in het verhalen van een of ander wonder, waarvan de verhaler de held zou geweest zijn. Hoe officiëel men ook erkent, dat de meeste verhalen verzonnen zijn, toch luistert men gaarne naar die snoeverijen, en degene, die op een avond de grootste leugen op de smakelijkste manier heeft voorgedragen, stapt met de genoeglijkste gedachten in bed; want hij heeft eene victorie behaald, die velen zijner makkers hem benijden. Misschien vraagt hier een of ander lezer of het visschersbedrijf dan het voornaamste of wellicht het eenige middel van bestaan is voor deze eilanders? Toen ik deze vraag aan mijn vriend deed, glimlachte hij en sprak het woord: guusje uit. ‘Guusje!’ vroeg ik, ‘wat is dat voor een ambacht?’ ‘Een halsbrekend werk, waarbij een wedstrijd ontstaat om er aan deel te mogen nemen. Als het woord: Guusje! Guusje! over Terschelling weêrgalmt, blijft er geen oude vrouw aan haar spinnewiel, alles wil gaan jutten!’ Daar begreep ik niets van. Maar mijn vriend deelde mij ook de verklaring van deze nijverheid meê, - want het is inderdaad eene industrie - en verzocht mij ten slotte, als ik ooit mijne reis op papier bracht een krachtig woord tegen het ‘Guusje’ in te brengen, ‘ofschoon,’ voegde hij er bij, ‘ik niet geloof dat het baten zal. Guusje, Guusje! zit den Terschellinger in het bloed, en zelfs de grootste gevaren en ongelukken kunnen hem het aantrekkelijke van het “Guusje” niet over het hoofd doen zien.’ Wat Guusje, Guusje! is, verhaal ik in het volgend nommer. |
|