vuurtoren van Terschelling - uitsteekt als beheerscher van zee en eilanden, die over het geheel zijn oog laat gaan, om rust en vrede in zijn gebied te bewaren.
Het is hier de plaats om in het algemeen iets van de ligging en de beteekenis der eilandengroep langs de noordergrenzen van Nederland te zeggen.
Verreweg het voornaamste en merkwaardigste van den eilandenketen, bestaande uit Texel, Vlieland, Terschelling, Ameland, Schiermonnikoog, Borkum en Rottum, is zonder twijfel het eiland Terschelling. Texel is zeer zeker een prachtig eiland, doch gelijkt in alles te veel op eene schoone streek van het vasteland, om als eiland beschouwd te kunnen worden. Een vreemdeling, die eensklaps in het midden van het stadje Den Burgt op Texel werd verplaatst, zou zich niet op een eiland denken, en nog minder zou hij daarvan eenig kenteeken zien als hij door de nette straten wandelde, welker sierlijke winkels men tevergeefs in vele provinciestadjes zal zoeken. Het leven is er dan ook geheel als op het vasteland; het heeft echter de eigenaardigheid dat de bevolking, ten gevolge van de gesteldheid des bodems en naar gelang van de plaatsen, waar zij verblijf houdt, verdeeld is in handelaars, landbouwers, visschers, zeeliê en schapen- of paardenfokkers, die allen broederlijk naast elkaar wonen.
Dat juist deze eigenaardigheid aan Texel zijne eigenaardigheid van eiland ontneemt, zal voor iedereen wel duidelijk zijn; maar ook zijne ligging in de nabijheid van de hollandsche kust en de omstandigheid dat de zeegaten, welke de Noordzee met de Zuiderzee verbinden, gelegen zijn tusschen Vlieland en Terschelling, doen daaraan veel afbreuk.
Het eiland Vlieland, dat daarop volgt, en dat men nog niet zeer lang geleden als het erkende hoofd van den eilandenketen beschouwde, heeft van deze waardigheid geheel afstand moeten doen. Het bestaat overigens maar uit eene enkele zandige straat, in de zomermaanden bewoond door vrouwen en kinderen. De oorzaak zijner kleinachting is vooral te zoeken in zijne ligging. De bevoegde zaakkundigen zijn het toch volmaakt met elkaar eens, dat Vlieland nog maar alleen beteekenis heeft als beschermer van de friesche kust tegen den geweldigen golfslag der Noordzee. Dit beschermheerschap komt het echter duur te staan; want terwijl alle eilanden door aanspoeling en verzanding in uitgebreidheid toenemen, bijten de gulzige en nooit verzadigde golven telkens grootere brokken van de kust af en zullen het eiland hoe langer hoe meer doen inkrimpen. Het eiland Vlieland, zoo luidt het algemeen gevoelen, ligt slechts voor anker, en dat de hooge zeeën het nog niet meêgesleurd hebben, is alleen te danken aan de overgroote sommen, welke de nederlandsche Staat besteedt, om dit anker zooveel mogelijk duurzaam te doen zijn.
Als eene logische gevolgtrekking uit dezen gevaarlijken toestand is wel eens de vrees geuit, dat er eens een tijd zal komen, dat Vlieland geheel zal ophouden te bestaan, eene vrees, welke door het wielen van het zand in de regenputten van het eiland maar al te zeer grond heeft; doch daar staat tegen over dat eer het zoover met Vlieland komt, de andere eilanden zulk eene uitgebreidheid zullen verkregen hebben, dat men den Vlielanders een nieuw en meer veilig vaderland zal kunnen aanbieden, op eene plaats waar thans de zee nog onbeperkt heerschappij voert.
Dewijl het 't doel van deze opstellen is de merkwaardigheden van Terschelling meer uitvoerig uiteen te zetten, kan ik dit eiland hier voorloopig geheel onbesproken laten. Laat mij van Ameland en Schiermonnikoog nog zeggen, dat zij met de voorgenoemde eilanden niet in verbinding staan en hunne bewoners dan ook alleen gemeenschap onderhouden met de friesche kust. Van het uiterste punt van Terschelling kan men de huizen van het dorpke [N]es op Ameland tellen, doch om het te bereiken, moet men eerst naar Friesland oversteken, ten minste indien men aan een veiligen weg de voorkeur geeft boven een gevaarlijken. Borkum en Rottum zijn geheel onbewoond en worden ook weinig bezocht.
Keeren wij na deze uitweiding naar Tjerk den postschipper terug. Van uit den botter werd het mij duidelijk wat men mij later van de zandplaten der Zuiderzee verhaalde. Wij voeren toch langs plaatsen, waar men boomkens in de zee had geplant, welke dienen om den weg van het vaarwater aan te duiden, terwijl Tjerk mij verschillende plaatsen aanwees, waar men bij eb gemakkelijk eene wandeling zou kunnen doen.
Het eerste huis van Terschelling dat ik in het oog kreeg, was het nette telegraaf- en postkantoor, (waarvan in het volgende nommer eene gravure zal opgenomen worden) gebouwd op het uiterste punt van West-Terschelling, vlak voor den mond der breede haven, die ruim drie honderd visschersschepen kan bevatten. Van de bovenkamers van dit kantoor heeft men een gezicht op de Zuiderzee met de friesche kust tot achtergrond, op de duinen van Vlieland en een vergezicht op de Noordzee, zoo dat met opzet deze plaats is uitgekozen om, indien het te eeniger tijd noodig mocht zijn van uit dit gebouw een semaphoordienst met de Vliereede in het leven te roepen, de mogelijkheid daartoe in dit gebouw van Rijkswege kan plaats hebben. Weldra echter vertoont zich geheel West-Terschelling, bekroond door den stouten Brandaris, aan het oog; men bespeurt leven langs de haven en op het plankier, waar Tjerk zal aanleggen en met de nederlandsche vlag in top, voeren wij de haven binnen en werd ik hartelijk verwelkomd door mijn vriend, die zijne vreugde uitdrukte, dat ik het gewaagd had deze moeielijke reis te ondernemen.
(Wordt vervolgd.)