Skiplinks

  • Tekst
  • Verantwoording en downloads
  • Doorverwijzing en noten
Logo DBNL Ga naar de homepage
Logo DBNL

Hoofdmenu

  • Literatuur & taal
    • Auteurs
    • Beschikbare titels
    • Literatuur
    • Taalkunde
    • Collectie Limburg
    • Collectie Friesland
    • Collectie Suriname
    • Collectie Zuid-Afrika
  • Selecties
    • Collectie jeugdliteratuur
    • Basisbibliotheek
    • Tijdschriften/jaarboeken
    • Naslagwerken
    • Collectie e-books
    • Collectie publiek domein
    • Calendarium
    • Atlas
  • Periode
    • Middeleeuwen
    • Periode 1550-1700
    • Achttiende eeuw
    • Negentiende eeuw
    • Twintigste eeuw
    • Eenentwintigste eeuw
De Belgische Illustratie. Jaargang 14 (1881-1882)

Informatie terzijde

Titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14
Afbeelding van De Belgische Illustratie. Jaargang 14Toon afbeelding van titelpagina van De Belgische Illustratie. Jaargang 14

  • Verantwoording
  • Inhoudsopgave

Downloads

PDF van tekst (28.05 MB)

Scans (1450.37 MB)

ebook (27.56 MB)

XML (3.02 MB)

tekstbestand






Genre

proza
poëzie
non-fictie

Subgenre

tijdschrift / jaarboek


© zie Auteursrecht en gebruiksvoorwaarden.

De Belgische Illustratie. Jaargang 14

(1881-1882)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De–rechtenstatus Auteursrechtvrij

Vorige Volgende
[pagina 65]
[p. 65]

[Nummer 9]

Het betooverde kasteel.
Historisch verhaal uit den tijd der Puriteinen.

XV.
Het stoomwerktuig.

Zoodra het avondmaal in de kamer der huishoudster was afgeloopen, spoedde Dorothy zich naar de citadel, waar zij Kasper aan 't werk vond.

‘Mylord is nog niet terug gekomen, juffer,’ zegde hij. ‘Wilt gij wachten tot hij komt?’

Al ware het tot middernacht geweest, zoo lang er kans op zijne komst was, zou Dorothy gewacht hebben. Kasper deed zijn best om haar bezig te houden, en gelukte er in door haar nu dit, dan dat merkwaardig voorwerp te laten zien; onder anderen een uurwerk, dat schijnbaar niet meer hoefde opgewonden te worden, wanneer het eenmaal in gang was, maar dat werkelijk telkens een weinig werd opgewonden, wanneer de kas geopend werd om op de wijzerplaat te zien. Intusschen was het stoomwerktuig reeds bezig met zijne geheimzinnige taak, waartoe slechts nu en dan een oogenblik oplettendheid van Kasper, een blok hout, een schep kolen, een ruk aan eene koord of een stoot met de gebogen ijzeren stang vereischt werd. De tijd ging snel voorbij.

Het werd volslagen donker, Kasper stak zijne lamp aan, en de maan was opgekomen alvorens lord Herbert terug keerde.

‘Ik zie met genoegen dat zoowel geduld als nauwgezetheid tot uwe deugden behoort, juffer Dorothy,’ zegde hij terwijl hij binnen trad. ‘Ik ben ook een man van de klok en het spijt mij daarom mij nu verlaat te hebben, maar het was mijne schuld niet. Ik moest bij mijn vader zijn, vergeef mij om zijnentwil.’



illustratie
GROOTHEDEN VAN HET PLATTELAND, NAAR HENRI BRISPOT.


[pagina 66]
[p. 66]

‘Het komt er weinig op aan, een meisje, dat niets te doen heeft, te laten wachten.’

‘Zoo denk ik er niet over. Maar kom nu, dan zal ik u mijn stoomwerktuig uitleggen.’

Dit zeggende nam hij haar bij de hand en leidde haar naar de machine, die geweldig stond te blazen, te steunen en te snuiven. Maar er was geene beweging aan te zien, behalve die van de vlammen, welke door de reten in de deur van het fornuis zichtbaar waren, en het gaf ook geen geluid van klinkend metaal. Een sterk geruisch, dat men ergens in de verte hoorde, scheen van het werktuig afkomstig te zijn, al scheen het te ver verwijderd om er meê in verband te staan.

‘Het is een geraasmakend ding,’ zegde hij, terwijl hij er voor stond, ‘maar als ik een ander maak, zal het zijn werk doen, zonder dat men er buiten de deur iets van hoort. Luister nu een oogenblik naar mij, nichtje. Wanneer het eens tot een beleg mocht komen en ik niet op Raglan was - een verstandig man is altijd op het ergste bedacht - zal Kasper overal tegelijk moeten zijn. Nu is dit werktuig onmisbaar voor het welzijn en het gemak, zoo niet voor het bestaan van het kasteel, en op het oogenblik is niemand behalve ons beiden in staat het te besturen. Met een weinig onderricht echter zou de eerste de beste daartoe in staat kunnen gesteld worden: wilt gij het probeeren, nichtje, in geval van nood?’

‘Zeg of ik het kan, mylord, dan wil ik het zeker,’ antwoordde Dorothy.

‘Dat is een goed en voldoend antwoord,’ hernam lord Herbert met een glimlach van tevredenheid. ‘Vooreerst dan,’ ging hij voort, ‘wil ik u toonen, waarin zijne noodzakelijkheid voor het welzijn van het slot gelegen is. Kom mede, nichtje Dorothy.’

Hij leidde haar het vertrek uit en beklom de wenteltrap, die vlak daarbuiten in de dikte van den muur omhoog steeg. Dorothy volgde hem en kon nu het werktuig niet meer hooren; maar naarmate zij hooger kwamen, vernam zij duidelijker het geruisch, dat er mede in verband scheen te staan, en toen zij drie van de vijf verdiepingen van het gebouw beklommen hadden, konden zij elkander nauwelijks hooren spreken wegens het gebruis van het water, dat zij bij tusschenpoozen hoorden opspringen en vallen. Ten laatste kwamen zij op den top van den muur, met niets dan de borstwering tusschen hen en de gracht, en zie, de reusachtige toren was als gedekt met water: een kleine vijver nam de geheele ruimte binnen den omringenden muur in. Het flikkerde in het maanlicht en klotste tegen de wanden. Want diep onder de oppervlakte kwam een dikke waterstraal door een groot gat uit den muur geschoten en maakte een ontzettend gedruisch. Het was als de oorsprong eener rivier, die plotseling uit een rotsklomp ontspringt, en het geraas van den val toonde de groote diepte aan van het water, waarin het neêrkwam. Stevig inderdaad moesten de muren zijn, die den aandrang van zulk eene massa konden verdragen!

‘Nu ziet gij, nichtje, wat die slaaf daar beneden met zijne ziel van vuur uitvoert,’ zegde lord Herbert. ‘Zijne taak is dezen regenbak te vullen en dat kan hij binnen weinige uren; en toch is hij zoo slaafsch onderworpen, dat een kind hem zou kunnen besturen, als het met zijn gestel en zijne boeien bekend was.’

‘Maar, mylord,’ vroeg Dorothy. ‘Is hier geen water genoeg om het kasteel voor maanden te voorzien? En dan hebben we den welput nog op het binnenplein.’

‘Genoeg voor de behoeften des levens, dat stem ik toe. Maar wat zou er van de genoegens des levens komen? Zouden de dames in geval eener belegering niet het genoegen van het marmeren paard moeten missen? Waar komt het water vandaan, dat hij zoo mild schenkt zonder dat hij zelf hoeft te drinken? Hij zou inderdaad dorst moeten lijden, als mijn wateraanvoerende geest daar beneden er niet voor zorgde. En hoe zou het met de vogeltjes gaan, als de fonteinen op de eilandjes in den zomer opdroogden? En wat zouden de kinderen zeggen als het paard ophield te spuiten? En hoe zou het met mylord's tafel gaan, als de mannen gewapend al de poorten bezet hielden, de vischvijvers droog waren en de visschen in de zon lagen te rotten? Ziet gij nu, juffer Dorothy, dat het stoomwerktuig onmisbaar is? En wat den welput betreft, begrijpt gij waarin het nut ligt van een toren, die sterker is dan al het andere? Is hij niet gebouwd tot een laatste toevluchtsoord, als het overige van het kasteel eindelijk in 's vijands handen gevallen is? En waar is dan uw welput?’

‘Maar deze toren, zoo groot als hij is, zou toch niet al de personen kunnen bevatten, die thans in het kasteel zijn,’ zeide Dorothy.

‘Er zullen er zooveel niet meer zijn als dat toevluchtsoord noodig is.’

Zoowel de toon waarop die woorden geuit werden, als die woorden zelven deden het meisje beven; zij begreep thans wat belegering en gevecht beteekende. Maar zij verkloekte zich zelve en verdreef de gedachte door een andere vraag.

‘En waar komt al dat water vandaan, mylord?’ zegde zij, want zij was niet tevreden voor zij alles begreep.

‘Hebt gij in mijne werkplaats die wel niet gezien, links van de deur, niet ver van de groote kas?’

‘Ja, die heb ik gezien, mylord.’

‘Dat is een zeer diepe wel, die krachtig opspringt. Groote buizen leiden nagenoeg van den bodem der wel naar mijn stoomwerktuig. Hoe voller de wel is, hoe sneller de stroom naar den waterbak vloeit; want hoe lager het water staat, hoe meer werk mijn reus te doen heeft. Hij zal het nu moeilijk gaan krijgen; maar gij ziet, dat de regenbak nagenoeg vol is.’

‘Verschoon mij, mylord, als ik u lastig val,’ zegde Dorothy, die weêr eene andere vraag op de lippen had.

‘Ik houd van de vragen van een weetgierige,’ zegde lord Herbert. ‘Wat wildet gij nog weten?’

‘Dit, mylord: daar gij zulk een wel binnen de muren hebt, waartoe dient dan nog die waterbak boven op het dak? Ik heb nu het geval op het oog, dat deze citadel het laatste toevluchtsoord geworden is en zij alleen dus van water behoeft te worden voorzien.’

‘Wanneer de vijand met zulk een sterke plaats als deze te doen krijgt,’ antwoordde lord Herbert, ‘- ik bedoel den toren, waarop wij nu staan, niet het kasteel, dat helaas vele zwakke punten heeft - zou hij stellig het beleg in eene blokkade veranderen; dat wil zeggen hij zou ons door uithongering in plaats van door het vuur tot overgave dwingen. Waarschijnlijk zou hij, na ingewonnen inlichtingen, diep genoeg graven, om de wateraderen af te snijden, die onze wel voeden; en in dat geval zou alles van den regenbak afhangen. Van het oogenblik derhalve, waarop een beleg waarschijnlijk wordt, zal het wijs en plichtmatig zijn voor den persoon, die er meê belast is, den bak gestadig vol te houden, zoo vol als een beker op de gezondheid van Zijne Majesteit. Ik vertrouw evenwel dat de koning genoeg geluk op zijne wapenen zal hebben, om dit uiterste geval te verhoeden. Maar, er zit nog meer in, nichtje Dorothy. Kom eens hier, zie eens over de borstwering in de gracht. Ziet gij er de maan in schijnen? Niet? Dat komt omdat ze zoo met onkruid overdekt is. Als gij naar beneden gaat, zult gij zien hoe laag ze staat. Er zijn maar weinig punten in de gracht, die een jongen niet zou kunnen doorwaden. Ik heb ze laag laten worden, ten einde een nieuw cement, dat ik gevonden heb, op de wanden te beproeven; maar dat is al weken en weken geleden, ik heb er nog geen tijd voor gehad; en nu vrees ik er geen tijd meer voor te zullen hebben, vóór deze opstand gedempt is. Het wordt tijd, dat ik ze vul. Kijk nu eens even naar beneden, nichtje.’

Hij had hare zijde verlaten en zich een paar schreden van haar verwijderd, maar bleef nog tot haar spreken:

‘Leg uwe hand, waar gij nu staat, aan weerszijden tegen de borstwering, buig er u overheen en kijk dan naar beneden. Houd u goed vast en wees niet bang.’

Dorothy deed zoo als men van haar verlangde, en zag in die houding in de gracht af, welke haar nu als een nietig slootje aan den voet van den muur voorkwam.

‘Mylord, ik zie niets,’ zegde zij, zich naar hem omkeerende, maar hij was verdwenen.

Nogmaals zag zij naar de gracht en vervolgens liet zij de oogen over het kasteel weiden. De twee binnenpleinen en hunne talrijke daken, zelfs die der torens, behalve die van den wachttoren aan den westkant, lagen in het schitte rende maanlicht beneden haar, hier en daar met schaduwen gevlekt en zoo zwart als spoken.

Plotseling rees, zij wist niet waar vandaan, een vreeselijk gedruisch op, een hol geblaas, een dof gerommel. Door een onbestemden schrik aangegrepen, hield zij zich aan de borstwering vast en beefde. Maar zelfs de zware muur onder haar, zoo vast als de aarde zelve, scheen onder haar voet te sidderen. In het naaste oogenblik scheen het water in de gracht plotseling, in wilde vaart en geweldige dwarreling, met schuim bedekt, op te borrelen. Voor hare verschrikte oogen scheen het zich op te stapelen, de eene onstuimige golf op de andere, als om de plaats te bereiken, waar zij stond, en gereed haar te verzwelgen. Een oogenblik verbeeldde zij zich dat de opbruisende golven over den rand der borstwering stortten, en deinsde achteruit in zulk een oogenblikkelijken angst, als we soms in droomen gewaar worden. Vervolgens bemerkte zij dat wat zij zag in wezenlijkheid niets anders was dan eene menigte fonteinstralen, die evenals de waterstraal in den bak met kracht omhoog sprongen, maar het lang zoo ver niet brachten. Het gedruisch van hun opstijgen werd vermengd met het geklater van hun val en met het geruisch van het water in den regenbak, dat in draaiende beweging was gekomen en welks oppervlakte allengs lager werd. Het geraas hield even plotseling op als het begonnen was, maar de gracht weerkaatste wel duizend manen in de bewogen wateren, die eerst door het onkruid bedekt waren geweest.

‘Ziet gij nu,’ zegde lord Herbert, die haar naderde, terwijl zij nog in de gracht stond te staren, ‘ziet gij nu hoe noodzakelijk de regenbak voor de citadel is? Zonder hem zouden de nietige bronnen in de gracht haar slechts op de hoogte houden, die gij gezien hebt. Maar hieruit kan ik ze tot aan den rand vullen.’

‘Dat zie ik,’ antwoordde Dorothy. ‘Maar zou eene eenvoudige uitstorting van de wel door den muur niet voldoende zijn?’

‘Voorzeker, als er geen andere voordeelen aan deze manier verbonden waren. Ik moet u nog één ding mede deelen, dat ik haast zou vergeten, en dat ik van avond niet kan laten zien, namelijk dat ik dit water niet alleen als verdedigingsmiddel in de gracht, maar ook als een aanvallend wapen kan aanwenden tegen ieder die een ongeoorloofden of vijandigen voet zet op de steenen brug over de gracht. Ik kan als ik wil die zelfde brug, waarover gij gekomen zijt, in eene stroomende waterleiding veranderen, en eene geheele bende indringers door een enkele golf wegvegen.’

‘Maar dan konden zij toch wachten tot de regenbak ledig was?’

‘Zoodra de brug schoongeveegd is, houdt de overstrooming op. Slechts één golf, en de stroom zou ophouden, terwijl de vijand onder de bogen of halverwege het binnenplein zou liggen te spartelen. Nog meer!’ voegde hij er met geestdrift bij, ‘ik zou het kunnen laten koken.’

‘Maar dat zou uwe lordschap niet willen?’

‘Dat kon er van afhangen,’ antwoordde hij met een glimlach. Daarop aan zijn toon eene

[pagina 67]
[p. 67]

uitdrukking van hoogen ernst gevende, zegde hij: ‘Maar dit alles is nog maar kinderspel, vergeleken bij het eigenlijk doel van den waterbak. De wezenlijke oorsprong er van was zijne noodzakelijkheid voor de volmaking van mijn stoomwerktuig.’

‘Vergeef mij, mylord, maar mij dunkt dat er zonder den regenbak geen stoomwerktuig noodig zou zijn. Waartoe zoudt gij het leelijke ding noodig hebben, als het niet was voor den regenbak. En hoe kan dus de regenbak noodig zijn voor het stoomwerktuig?’

‘Gij spreekt inderdaad goed, Dorothy, maar gij moet leeren beter te hooren,’ hernam lord Herbert. ‘Ik zegde niet, dat de regenbak om het stoomwerktuig bestond, maar om de volmaking van het stoomwerktuig. Nichtje Dorothy, ik zal u het sterkst mogelijke bewijs van mijn vertrouwen geven, door u niet alleen de werking van mijn stoomwerktuig uit te leggen, maar door u bekend te maken met.... Doch ge zult me toch niet verraden?’

‘Ik zal u op mijne beurt, zoo niet het sterkste, dan toch een sterk bewijs van vertrouwen geven: ik beloof u, uw geheim te zullen bewaren voor ik het nog ken.’

‘Ik dank u, nichtje. Luister dan: dat stoomwerktuig is eene mengeling van ontdekkingen en uitvindingen, die van het oogenblik af, waarop de mechanische krachten aan het licht gebracht werden, haars gelijke niet gehad heeft. Want het zal eene ziel worden, die alle werktuigen, hefboom, schroef, katrol, rad en windas, wat gij maar wilt, zal doen leven. Er is geen enkel werktuig, hoe krachtig ook tot verdediging of aanval, al ware het door Archimedes zelf uitgevonden, of het kan door mijn stoomwerktuig nog tienmaal krachtiger ter bescherming of vernietiging gemaakt worden, ofschoon ik het tot nu toe slechts heb aangewend tot het opvoeren van water, waardoor dit kan worden weggenomen van plaatsen waar het een vloek is, om het daar te brengen waar het tot zegen strekt. Mijn stoomwerktuig zal het engelsche volk nog boven de rijkste en machtigste natiën van de geheele aarde verheffen. Want als de beroeringen van dezen opstand voorbij zijn, die zoo zwaar op Zijne Majesteit en al zijne trouwe onderdanen drukken, dat zelfs een vreedzaam man als ik genoodzaakt wordt mijn nuttigen arbeid voor den oorlog, en mijn werkmanskiel, dien ik lief heb, voor de wapenrusting, die ik haat, te verwisselen, - wanneer eenmaal de vrede het vaderland weêr zal toelachen en ik tijd zal hebben om het werk mijner handen te volmaken, zal ik het mijn koninklijken meester aanbieden als eene tooverkracht, waardoor hij en zijne nakomelingen voor altijd allen onderstand, zoo als scheepsgeld, giften, belastingen en alle dergelijke inkomsten zal kunnen ontberen, om zijn koninkrijk, onafhankelijk van zijne onderdanen, in werkelijkheid, gelijk hij er het recht toe heeft, te regeeren. Want dit werktuig, dat God mij gegeven heeft te maken, zal de bron van onberekenbaren rijkdom worden; met behulp daarvan zullen moeraslanden droog gelegd en dorre streken volkomen bewaterd, groote steden gezond en aangenaam gehouden, mijnen van het overtollige water verlost, huizen op elke verdieping van water voorzien, en tuinen in den droogsten zomer door springbronnen verfraaid en besproeid worden. Toen ik bevond dat mijn verstand zulk een werktuig uitdenken en mijne hand het vervaardigen kon, knielde ik neêr om den almachtigen God, wiens goedheid onpeilbaar is, uit den grond mijns harten nederig te danken, omdat Hij zich gewaardigd had mij zulk een helder inzicht te geven in dit groote natuurgeheim, dat aan de menschheid zulke onschatbare diensten zal bewijzen.’

Al dien tijd hadden zij in het maanlicht op den top der citadel gestaan te midden van het gedruisch van het water, dat uit de diepe wel tot in den torenhoogen regenbak werd opgevoerd. Thans kwam het echter in verminderde mate.

‘Het is de aarde, die weigert te geven, niet mijn werktuig dat achter blijft in het opnemen,’ zegde lord Herbert, terwijl hij zich omkeerde om de wenteltrap af te gaan. Naarmate zij afdaalden, werd het geruisch van het water onduidelijker en het geraas van het werktuig beter hoorbaar; doch op het oogenblik dat zij van de trap kwamen, gaf het nog een paar zwakke slagen en hield op. Een dikke witte wolk kwam hun te gemoet, toen zij het gewelf binnen traden.

‘Voor van nacht opgehouden, Kasper?’ zegde lord Herbert.

‘Ja, mylord; de wel is nagenoeg uitgeput.’

‘Laat ze slapen,’ hernam zijn meester. ‘Even als het hart van den mensch zal ze in den nacht weêr gevuld worden. Dank God voor nacht en duisternis en slaap, waarin Gods goede gaven neêrdalen en de bronnen met water, de harten der menschen met vrede, hoop en moed vervullen. Is het niet zoo, nichtje?’

Dorothy antwoordde niet, maar de blik vol eerbied, dien zij op zijn gelaat vestigde, toonde dat zij hem begreep.

‘Ik kan u van avond de werking van het stoomwerktuig niet laten zien,’ zegde lord Herbert, ‘Kasper heeft het anders besloten.’

‘Ik kan het spoedig weêr in beweging brengen, mylord,’ zegde Kasper.

‘Neen, neen; wij moeten naar den kruitmolen, Kasper. Juffer Dorothy zal morgen terug komen en dan moet gij haar de werking en behandeling van het werktuig zelf uitleggen, want ik moet morgen weg. En vrees niet mijn nichtje het werk te vertrouwen, al is zij een juffer met zachte handen; geef haar gerust de teugels van het stoompaard in handen.’

Lord Herbert ging thans weêr aan de proeven, die hij bezig was met buskruit te nemen. Wie hem zoo binnen de muren van zijns vaders kasteel had kunnen zien rondloopen, altijd bezig en nooit gehaast, ernstig en toch vroolijk, vlug in zijne bewegingen en toch bedaard, zou zich moeilijk hebben voorgesteld, dat één of twee dagen hoogstens al de tijd waren, dien hij daar kon doorbrengen. Want niet alleen hield hij zich bezig met het aanwerven van groote legers, maar hij kommandeerde zoowel voetvolk als ruiterij en voorzag uit zijn eigen beurs, of met behulp zijns vaders in al de kosten. Weinige maanden vóór het tijdstip, tot waar dit verhaal thans gekomen is, had hij in acht dagen zes regimenten op de been gebracht, Monmouth en Chepstow versterkt en een half dozijn kleinere, maar toch gewichtige plaatsen van garnizoen voorzien. Ongeveer honderd edellieden, die hij zich tot eene lijfwacht had aangeworven, verschafte hij de paarden en wapenen, die zij zelf niet in staat waren met den vereischten spoed aan te schaffen. Zijne diensten in het belang van den koning waren inderdaad zoo groot, dat zijn vader er bezorgd over werd, wegens den naiever en den wrok, die zij in hart van sommige vrienden des konings konden opwekken, - een gegrond voorgevoel, zoo als zijn zoon maar al te veel reden had te erkennen, nadat hij een millioen ten behoeve van den koning had uitgegeven, ongerekend de moeite en zorgen en gevaarlijke pogingen, die hij zich sinds jaren getroost had.

Den volgenden morgen vertrok lord Herbert onmiddellijk na het ontbijt eerst naar Chepstow en vervolgens naar Monmouth, welke beide plaatsen aan zijn vader behoorden en de voornaamste bronnen waren van zijn grooten rijkdom.

Intusschen was, ondanks de verschillende oorlogsgeruchten, die de lucht vervulden, alles binnen de muren van Raglan vreedzaam en stil, en zijne torens overschouwden nog een rustig landschap, waar het vee graasde en het groene koren opschoot. Wel kon men van den wachttoren soms aan den verren gezichteinder eene rookwolk zien, of hoorde den knal van een zwaar stuk geschut van een der sterkten in den omtrek, waarbij lady Margaret's kleur verschoot; maar, ofschoon iederen dag iets ter versterking van het slot gedaan werd, ofschoon overal op de muren metselaars aan het werk waren en Kasper Koudenhof op alle punten bezig was, nu eens nieuw geschut plantende, dan weêr stalen kruisbogen herstellende of uit de wapenzaal de zonderlingste, ouderwetsche werktuigen voor den dag halende om ze op elk geschikt punt te plaatsen, was er toch geen overhaasting of verwarring. En wezenlijk was er zoo weinig schijn van ongewone bedrijvigheid, dat een niet krijgskundig vreemdeling eene week op het kasteel kon doorgebracht hebben, zonder te bespeuren dat men zich ter verdediging uitrustte.

Het werd langzamerhand lente, de appelbloesem kwam uit en de boomgaard zag er uit alsof hij met roosachtige vlokken besneeuwd was. De dames wandelden veelvuldiger in de tuinen en de zwanen en eenden hervatten haar dartel spel in de vijvers, waar de fonteinen weêr lustig aan het springen waren.

En Dorothy zat als het ware aan de wieg van al die wateren; want door hare heerschappij over het stoomwerktuig was zij de najade van Raglan geworden. Op hetzelfde oogenblik dat lord Herbert vertrok, was zij naar Koudenhof gegaan en door hem in al zijne geheimen ingewijd. De goede Hollander was zoo over haar begrip en behandeling van het stoomwerktuig voldaan, dat hij haar reeds op den derden dag het toezicht over al de waterwerken overliet. En nu zat zij, gelijk gezegd is, aan de bron van al de waterleidingen en fonteinen van het slot en regelde ze allen. Het marmeren paard spoot en hield er meê op naar gelang zij het wilde. Elke aanvoerbuis van den grooten toren was haar onderworpen. Op haar bevel werd de regenbak dagelijks gevuld en stortte van den top der citadel zijne wateren weêr in de gracht aan haar voet, tot deze tot den rand gevuld was. Zij verstond al de geheimen van het waterwerk, dat de steenen brug in eene waterleiding kon veranderen, en waarvan de uitvinder maar ter loops gesproken had op dien gedenkwaardigen avond, toen hij haar zooveel had toevertrouwd en haar geschikt achtte zijn taak over te nemen.

De nieuwe verantwoordelijkheid eischte echter maar een klein gedeelte van haar vrijen tijd, en lady Margaret was er niet minder om ingenomen met het ernstige meisje, welker manieren en gevoelens zulk eene tegenstelling met de hare vormden, dat haar echtgenoot haar de verzorging van zijne geliefkoosde uitvinding toevertrouwd had. Maar Dorothy bewaarde tegen over allen, uitgenomen hare meesteres, het stilzwijgen over het haar geschonken vertrouwen, en deze was van haren kant voorzichtig genoeg om elke toespeling te vermijden, die den naiever kon opwekken der overige edelvrouwen, welke in Dorothy eene gevaarlijke mededingster naar de gunst harer meesteres zagen.

 

(Wordt vervolgd.)


Vorige Volgende

Footer navigatie

Logo DBNL Logo DBNL

Over DBNL

  • Wat is DBNL?
  • Over ons
  • Selectie- en editieverantwoording

Voor gebruikers

  • Gebruiksvoorwaarden/Terms of Use
  • Informatie voor rechthebbenden
  • Disclaimer
  • Privacy
  • Toegankelijkheid

Contact

  • Contactformulier
  • Veelgestelde vragen
  • Vacatures
Logo DBNL

Partners

Ga naar kb.nl logo KB
Ga naar taalunie.org logo TaalUnie
Ga naar vlaamse-erfgoedbibliotheken.be logo Vlaamse Erfgoedbibliotheken