Een Indische reiswagen.
Het meest gebruikelijke voertuig in Indië is de draagstoel of palankijn, eene soort van kas, aan alle kanten van jaloezieën voorzien en door mannen gedragen. De bodem van die kas, welke omstreeks zes voet lang en drie en een halven voet breed is, bestaat uit riemen of bamboeslatten, waarover eene mat en kussens gelegd worden; in het achtergedeelte is een bankske aangebracht, dat men naar willekeur hooger of lager kan stellen, zoodat men het nu eens tot leuningstoel, dan weêr tot rustbed kan inrichten.
De palankijn is voor de rijken een voorwerp van weelde en vertooning en dikwijls worden er schatten gelds aan de versiering dier voertuigen ten koste gelegd; niet zelden schitteren ze van zilver of goud.
Wanneer de rijke Hindoe zich niet van den draagzetel bedient of niet op een olifant of kameel plaats neemt, gebruikt hij een rijtuig, dat gadi genoemd wordt en waarvan onze gravure een denkbeeld geeft. Het is eene soort van tentwagentje, aan alle zijden geopend en waarin men zich door eene gordijn voor de zonnestralen kan beschutten.
De gadi biedt slechts plaats aan voor één persoon, die er met over elkaar gekruiste beenen op een kussen in zitten kan. De eigenlijke wagen heeft twee wielen en is met kostbare steenen ingelegd, met fluweelen draperieën, afhangende franjes en andere ornamenten versierd. Hij wordt door twee ossen getrokken, welker horens, pooten en borst men met verschillende kleuren beschildert.
De onaangename en vermoeiende schokken, waaraan men in de palankijn bloot staat, doen de reizigers algemeen de voorkeur geven aan de gadi, die ten gevolge van den gelijkmatigen loop der ossen een aangenaam reismiddel oplevert.