stad den koers der stocks op de lange, van zelf afrollende papierstrooken noteeren voor iedereen die het slechts wil zien.
Elken morgen - uitgezonderd des zondags en op de weinige nationale feestdagen - om elf uur begint de eerste hoofdzitting van den great Board van het college der makelaars, welke de zitting van de hoofdbeurs onmiddellijk voorafgaat. De breede gaanpaden van de Pinestraat en der naburige straten zijn reeds lang vóór de opening der zitting van de hoofdbeurs vol menschen, waaronder vele vrouwen, op wier gelaat eene hevige spanning staat te lezen. De uit talrijke vensters hangende papieren, waarop met vette cijfers de koersen der stocks staan gedrukt, worden door jong en oud als het ware belegerd, om de getallen van buiten te leeren, ten einde de gelegenheid voor eene goede speculatie niet te laten voorbijgaan.
Wij willen een oogslag binnen de muren van dat paleis van graniet werpen. Door bemiddeling van een makelaar krijgen we toegang tot het groote gebouw, dat alleen voor beurslui en abonné's is geopend. Om half elf des morgens treden we de groote rotonde binnen. De galerij met de amphitheatersgewijze daarop aangebrachte banken zijn reeds met toeschouwers van beiderlei geslacht, bezet, daar heden eene zeer levendige ‘markt’ in 't zicht is, ten gevolge van een gerucht als zouden de diamantboorders in de Ophir-mijn op erts hebben gestooten.
In de open binnenruimte ontwikkelt zich een geraas, een geschreeuw en een gedrang van eene hotsende menigte, alsof het gekken waren, die hun gesticht zijn ontvlucht. Dit zijn de makelaars van den great board, die voor het begin der zitting kleine zaakjes onder elkaar afdoen. Van de galerij ziet het publiek met angstige spanning naar het wilde gewoel der makelaars, om de scherpe klanken der elkaar overschreeuwende beursmannen op te vangen.
Een oningewijde verstaat geen enkel woord van dat geschreeuw en onwillekeurig houdt men deze beurshelden voor een teugellooze bende schooljongens, die op de speelplaats hunner school zonder opzicht zijn. De makelaars, elk met een notitieboekje in de hand, schreeuwen en kraaien elkaar aan, lachen, slaan elkaar de hoeden van het hoofd, steken elkaar papierstrooken onder de kragen van de jas, stompen en stooten elkaar, trekken elkaar aan de kleeren, alsof zij geen ander doel hadden dan zich als razenden aan te stellen. De een schreeuwt een half verstaanbaar woord, waarmeê hij een aantal mijn-actiën te koop aanbiedt of te koop vraagt en onder een geraas alsof hemel en aarde vergaat wordt de zaak afgehandeld. Telegraafjongens, kenbaar aan hunne mutsen met gouden banden, loopen tusschen de menigte rond, terwijl boden van de makelaarsbeurs zich met de ellebogen een doortocht zoeken te banen naar hunne respectieve meesters.
Waardig betreedt nu de president van het groote college der makelaars zijne verheven zitplaats, geflankeerd door de secretarissen, om de gekochte en verkochte stocks stenographisch te noteeren. De geheele zwerm verdringt zich om den lessenaar, waaraan de president heeft plaats genomen, die niets anders te doen heeft dan de stocks op de beurt af te roepen, de aangeboden actiën te verhandelen, geschillen te beslissen en de woeste bende in bedwang te houden.
Het gelui eener klok kondigt het begin der zitting aan, welke in strijd is met alle parlementaire regels, en waarbij rust en stilzitten verboden schijnen te zijn. De president roept eerst Ophir, de toonaangever voor de geheele rij der Comstocks. Ophir, de oudste mijn der Comstocks, behoort tot de zoogenaamde Noordelijken, die mijnen, welke in het noordelijk gedeelte van Virginia City liggen. De Zuidelijken liggen bij Gold Hill, de zusterstad van Virginia City; tusschen deze twee liggen de Waterstocks, dat wil zeggen die mijnen, welke gedeeltelijk met water gevuld zijn.
Wanneer de Noordelijken hoog staan, dalen gewoonlijk de Zuidelijken en omgekeerd heeft eene vraag naar Zuidelijken meestal eene daling van de Noordelijken ten gevolge, tewijl de Waterstoets quasi de middelaars spelen. Ophir dat ooit op 300 en ook eens op 8 stond, staat thans tusschen 25 en 50 dollars per skare.
Nauwelijks is het woord Ophir van de lippen des presidenten of onder de eerzame makelaars breekt een gebrul en geraas uit, dat met eIke beschrijving spot. De dwaasheden van zoo even, het schreeuwen, kraaien, stooten, stompen en slaan begint met vernieuwde woede. Enkele makelaars schijnen handgemeen te zullen worden.
Wanneer iemand een aanbod doet, dringen de anderen om hem heen, trekken hem van rechts naar links en van links naar rechts, slaan hem met de vlakke hand op de borst en schreeuwen hem met verwilderde trekken woorden toe, alsof het een strijd was op leven en dood, terwijl onophoudelijk de een of de andere tegen den lessenaar van den president opspringt, en dezen aan brult. Hoe het mogelijk is, dat anders verstandige menschen eiken dag zuIk een dol geraas kunnen maken, zonder daardoor wezenlijk krankzinnig te worden is een psychologisch raadsel. Om makelaar te kunnen spelen is toch niet alleen een vlug verstand, maar zijn ook ijzeren zenuwen noodig. Het valt terstond in het oog dat de meeste dezer heeren kinderen Israëls zijn. De makelaars der Bonanza-vorsten zijn de toonaangevers van het woeste gezelschap; met kleinigheden houden zij zich niet op en zij koopen en verkoopen alleen in 't groot. Voor de ingewijden wordt het weldra duidelijk dat het gerucht van het vinden eener groote ertslaag in de Ophir-mijn ditmaal uit de lucht is gegrepen. De vertegenwoordiger der Bonanza-firma biedt zelfs Ophir aan tot lageren koers, wat eene daling ten gevolge heeft. De andere makelaars vertrouwen hem niet en schijnen niet juist te weten of hij met zijn aanbod de markt wil doen rijzen of dalen.
Ondertusschen gaat de president voort de Comstocks op de beurt af te roepen en bij den naam van elke mijn herhaalt zich het hierboven beschreven toneel. Naar het aantal makelaarsboden en telegraafjongens te oordeelen, alsmeê naar het helsche geraas onder de makelaars is het publiek buiten de beurs in groote opschudding. Dit is door de druktelegrafen beter op de hoogte van den stand der beurs dan een vreemdeling, die genoeg te doen heeft om van zijne verbazing te bekomen, meer dan om uit te zoeken hoe de geheele zaak in elkaar zit.
Het aantal makelaars, die de beurs te San Francisco bezoeken en daardoor het recht hebben aldaar te handelen is tot honderd beperkt. Thans wordt er 25000 dollars betaald om dat rechtte koopen. De groote makelaars firma's beschikken zoo als van zelf spreekt over groote kapitalen en verdienen bij een drukken omzet overgroote sommen. Wanneer de markt omhoog gaat, dan beloopt het gezamenlijk bedrag van den in- en verkoop van zuIk eene firma dikwijls vier of vijf millioen dollars per maand. Buiten deze honderd zijn in San-Francisco een aantal van makelaars, die op de kleine beurzen en ‘op straat’ zaken maken.
In den laatsten tijd heeft men ook te New-York eene mijnbeurs opgericht en beginnen de Yankees aldaar met lofwaardigen iever te speculeeren. Menige rijke en in den mijnhandel zeer ervaren bewoner van San Francisco is daarheen getrokken om zijne kunstjes, die in zijn eigen Vaderstad afgezaagd en daarom te veel bekend zijn, in practijk te brengen. Uit alles blijkt dat de bewoners van New-York goede leerlingen zijn, ofschoon hun instituut de kinderschoenen nog niet ontwassen is. Doch New-York zal nog veel wonderen moeten doen, wil het de goudstad van het Westen in het lichtzinnig en roekeloos spelen te boven komen.