De beul van Bergen.
(Legende van den Rijn.)
I.
Gelijk men weet, had eertijds te Frankfort de kroning der keizers van Duitschland plaats.
Eene plechtigheid van dien aard was voltrokken geworden en er werd bij die gelegenheid een schitterend feest, door een gemaskerd bal gevolgd, op het Romer gegeven.
In de van duizende lichten stralende zaal, noodigde de muziek tot den dans uit. De bekoorlijkheden der dames werden verhoogd door kostbare gewaden, de vorsten en de ridders waren in luisterrijke kleeding gedost.
Alles had een voorkomen van vermaak, vreugde en ongedwongen vroolijkheid.
Een enkele der talrijke gasten droeg de sombere kleuren van den dood; de zwarte wapenrusting, die hij droeg, trok de algemeene aandacht; zijne slanke gestalte, de bevalligheid zijner bewegingen, verwierven hem vooral den bijval van de schoone sekse.
Niemand kon zeggen wie die ridder was; zijn vizier was gesloten en geen enkel uitwendig teeken kon hem doen herkennen.
Fier en eerbiedig naderde hij de keizerin, boog de knie voor de hooge treden van haren troon ter aarde en verzocht om de gunst, een wals met de koningin van het feest te mogen dansen.
Het verzoek werd hem toegestaan.
Met lichten en bevalligen pas zweefde hij met de keizerin door de lange rijen der dansers, en zij moest bij zich zelve bekennen dat zij nog nooit een bekwamer en vlugger danser ontmoet had.
Door de voorkomendheid zijner manieren en zijne onderhoudende gesprekken, wist hij zoo goed de gunst der keizerin te verwerven dat zij hem een tweede wals gaf, daarop een derde en eindelijk een vierde. Zij zou het niet over zich hebben kunnen verkrijgen hem af te wijzen, zoo betooverend was hij in zijne woorden en zijne manieren.
De blikken van alle aanwezigen waren op den gelukkigen danser gevestigd; meer dan een hunner benijdde hem die hooge gunst.
Men werd hoe langer hoe meer nieuwsgierig te weten wie die gemaskerde ridder was. De keizer zelf was verlangend zijn naam te leeren kennen.
Men verwachtte derhalve met ongeduld het uur, waarop volgens het gebruik eIke gemaskerde gast zich moest doen kennen.
Dit oogenblik was eindelijk daar.
Reeds hadden alle genoodigden hunre maskers afgelegd, en nog weigerde de geheimzinnige ridder zijn aangezicht te ontblooten, tot de keizerin, gedreven door de nieuwsgierigheid en misnoegd over zijne hardnekkige weigering, hem gelastte zijn vizier op te slaan.
Hij gehoorzaamde, doch geen der adellijke heeren en der voorname dames kenden hem.
Maar twee baronnen dringen door de menigte heen en herkennen den zwarte danser. Verbazing en schrik verspreidde zich door de zaal, toen deze de kwaliteit van den vermeenden ridder openbaar maakten: het was de beul van Bergen.