Eene moeilijke som.
Sommen maken behoort voor een groot gedeelte der schooljeugd tot de ‘kinderrampen,’ ons door Beets zoo meesterlijk geschilderd, tot die kwellingen, weIke door de ‘groote menschen’ zoo weinig vermoed, en door de kleine toch zoo diep gevoeld worden. Lezer of lezeres, beproef met uwe gedachten eens terug te gaan naar de zonnige dagen uwer jeugd en tracht u de gemoedsstemming te herinneren, waarin gij u bevondt, als ge bij voorbeeld op een schoonen zomerschen namiddag tot huiswerk een paar deelingen meêkreegt, met een deeler van vijf cijfers en een deeltal van twintig, onder de opgave dat ge moest doordeelen tot vijf decimalen in het quotiënt. Of erger nog, dat men u had opgegeven het aantal bladen behangselpapier te berekenen, dat benoodigd zou zijn tot het behangen eener kamer, zooveel en zooveel meters lang, breed en hoog, met vier vensters, eene deur en eene houten lambrizeering. Hoe hopeloos staardet gij die cijfers aan, niet waar? Met wat zenuwachtig ongeduld pastet gij, in plaats van bedaard over de oplossing na te denken, achtereenvolgens al de hoofd regels der rekenkunde op die onverbiddelijke getallen toe, en weIk eene grievende teleurstelling was het, als gij achter in uw rekenboek de ‘uitkomst’ raadplegende, daar teIkens geen uitkomst vondt!
't Is waar, niet alle kinderen hebben zuIk eene zenuwachtige, speelsche natuur, om op dergelijke manier te werk te gaan. Er zijn er ook - en het meisje onzer gravure behoort tot dezuIken - die kalm en bedaard bij hun sommen redeneeren en wier ontluikende logica hen langzaam maar zeker tot de ‘uitkomst’ leidt, waarnaar anderen door herhaalde en overhaaste proeven in den blinde rondtasten.