De Belgische Illustratie. Jaargang 13
(1880-1881)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijDe Parijsche commune
| |
[pagina 396]
| |
zegt de commnnard. ‘Kom dan binnen,’ antwoordt de geestelijke, ‘ook vroeger dienden de kerken tot toevluchtsoord voor misdadigers; kom binnen, en wees niet bevreesd.’ Eene maand lang bleef Cluseret bij dien goeden priester. Toen het uur daar was om te ontkomen, trok hij eene toga aan, en kwam veilig over de grenzen.
biddende grieken.
Wel verre van bekeerd te zijn schijnen de ontsnapte booswichten door hunne nederlaag nog woedender geworden. Het is ongelooflijk, met weIk eene driestheid die lieden in hunne latere bijeenkomsten, vooral te Londen, zijn opgetreden. Niet alleen komen zij er openlijk voor uit, een of ander gruwelstuk onder de Commune bedre ven te hebben, niet alleen dat zij hunne misdaden verheerlijken, maar zelfs voor de toekomst leggen zij hunne schandelijke plannen bloot. Hunne programma's zijn reeds opgemaakt; daarin komt o.a. voor de lijst der mannen, die zij het eerst zullen vermoorden, als cenmaal de zaken weêr in hunne handen zijn. Priesters en vorsten nemen in die reeks eene voorname plaats in. Uit al het doen en laten dier revolutionairen blijkt voIkomen de waarheid van hetgeen wij reeds vroeger gezegd hebben: zij zullen niet rusten voordat hun streven, de omverwerping der geheele maatschappij en de voIkomen triomf van het proletariaat of den vierden stand bereikt is. Slechts met vernietiging van eene der beide partijen zal die groote wereldstrijd eindigen. | |
[pagina 397]
| |
En Frankrijk, wat is er sinds de Commune van dat ongelukkige land geworden?
verleden en toekomst.
Op den beruchten heuvel Mont-Martre, waar het droevig en vreeselijk drama een aan vang nam, zijn de grondslagen gelegd voor een prachtigen tempel, die het opschrift dragen zou: ‘Sanctissimo Cordi Domini nostri Jesu Christi Gallia poenitens et devota.’ Aan het allerheiligste Hart van onzen Heer Jesus Kristus, het boetvaardige en toegewijde Frankrijk.’ Zoo wilde dit land boete doen en eerherstel geven voor de zonden der Commune. Helaas! nog zijn de muren niet omhoeg gerezen, nog altijd is die tempel onvoltooid. De eerste indrukken zijn voorbij, en het betere deel der fransche bevoIking heeft het sinds dien tijd al meer en meer moeten afleggen tegen de goddelooze meerderheid. Priesters en kloosterlingen zijn uit hunne instellingen verjaagd, en de misdadigers der Commune, van hunne boeien bevrijd, met gejuich en gejubel in Frankrijks hoofdstad binnengehaald. Weêr wordt er de godsdienst vervolgd en gelasterd, weêr wordt er openlijk de bloedige revolutie gehuldigd, en priester- en vorstenmoord gepredikt. Wat moet er van Frankrijk worden? Wij weten het niet, wij durven ons aan geene voorspellingen wagen, maar één ding is zeker: zonder godsdienst gaat Frankrijk te gronde. Want ondanks allen stoffelijken bloei van het door de natuur zoo rijk bedeelde land, ondanks de schatten, die onophoudelijk | |
[pagina 398]
| |
aan zijne schatkist toevloeien, ondanks het democratisch woord, dat Gambetta, de man van Belleville, de man van het oogenblik onlangs sprak: ‘Frankrijk gaat eene schoone toekomst tegemoet, omdat nu niet één man, maar omdat alle burgers voor den opbouw en de bescherming van den staat zorg dragen,’ ondanks dat alles blijft eeuwig de waarheid van het goddelijk woord: IJdel is de arbeid der werklieden, als de Heer het huis niet bouwt; tevergeefs waakt de wachter, als de stad niet bewaakt wordt door God. Voor Frankrijk, den oudsten, den bevoorrechten zoon der Kerk, voor zijn ondankbaar voIk, steeds zoo mild door God gezegend, is het bedreigend woord des Heeren reeds in vervulling gegaan: ‘Mijn toorn zal tegen hen losbarsten, en mijn aanschijn zal Ik voor hen bedekken. Ik zal hen prijk geven aan de verwoesting: alle rampen en verdrukkingen zullen hen kwellen, tot dien dag, waarop zij eenmaal zullen uitroepen: ‘Waarlijk, al deze rampen hebben ons getroffen, omdat God niet met ons was.’ Moge, door de gebeden der duizenden rechtvaardigen, weIke Frankrijk nog bezit, die dag spoedig voor het ongelukkige land aanbreken. |
|