[Nummer 50]
De Eerw. Pater van den Bergh, S.J.
Het bloed der martelaren is het zaad der Kristenen
Deze waarheid, eens door Tertulianus zoo krachtig verdedigd, is het devies waaronder de missionaris zich van alle banden, waarmeê hij aan de wereld en alle schepselen is vast gesnoerd, losrukt, om zich geheel en al over te geven aan den apostolischen arbeid. Hij mint zijne ouders en bloedverwanten wel, maar de Vader aller vaders is zijn hoogste liefde; hij vergeet zijn vaderland wel niet, maar daar waar licht moet worden gebracht in de duisternissen is hij thuis, hij kent geen aardsche begeerten of verlangens meer, want zielen voor God te winnen is zijn eenig streven, en indien men tot op den bodem van het hart van elken missionaris kon lezen, men zou er het stil maar vurig verlangen vinden naar de martelkroon.
de eerw. pater van den bergh, s.j.
De martelkroon, dat is de belooning, waarnaar de missionaris haakt, want behalve dat het zoet is voor God en zijn heiligen godsdienst te sterven, weet hij dat zijn bloed ten goede zal komen aan het volk, voor welks bekeering hij alles veil heeft: Het bloed der martelaren is het zaad, waaruit het Kristendom zal opschieten.
Deze gedachten vervulden ons bij het zien van de beeltenis van den eerw, pater Van den Bergh van de Sociëteit van Jesus, wiens heilig uiteinde zulk eene ontroering heeft verwekt bij allen, die met de omstandigheden bekend werden, waarvan zijn onverwacht sterven vergezeld ging.
Geven wij het in korte trekken weêr:
Op den 4en mei van dit jaar verkeerde de waardige familie Van den Bergh, wonende in het Noordbrabantsch dorp Veghel, in de blijdste verwachting. Zij wist toch, dat dien dag de lieveling van allen, de eerw, pater Van den Bergh S.J.,in zijn geboortedorp, na eene afwezigheid van omstreeks twaalf jaren, zou terugkeeren.
't Is waar, die terugkeer was te wijten aan eene ziekte, die het gestel van den vurigen missionaris had ondermijnd, een gevolg van het ruwe apostolaat, dat zijn deel was geweest, doch men hoopte dat de vaderlandsche lucht hem weêr de noodige krachten zou geven om met vrucht het begonnen werk voort te zetten, en in stilte dankte men God, die hen het voorrecht verleende, den dierbaren zoon nog eenmaal te zien en te omhelzen.
Op het bepaalde uur verschijnt de veelgeliefde zoon in de ouderlijke woning, maar helaas! lijdend en den dood nabij, doch met eene overgeving aan Gods H. Wil, die ailen tot in het diepste der ziel treft. Nauwelijks thuis, brengt men den geloofsheld te bed en ziet men zich genoodzaakt hem de laatste H.H. Sacramenten der Stervenden te doen toedienen.
Met eene godsvrucht, die allen diep ontroerde, ontvangt de lijdende priester de H. Communie en.... eenige uren later zat geheel de familie te treuren bij het zielloos overschot van hem, die de trots was van allen en de troost van haar hart. Pater Van den Bergh stierf als het slachtoffer van zijne trouwe en ieverige ambtsvervulling. Wie kan het uitmaken of de goddelijke Voorzienigheid hem niet bestemd had voor het roemrijk martelaarschap, doch hem eerst nog den troost wilde schenken hen weêr te zien, die hij naast God het liefste had hier op aarde!
Wreed werden de ouders van den ieverigen missionaris beproefd, doch het voorrecht dat hun veelgeliefde zoon in hunne armen den geest mocht geven, moge hen tot troost verstrekken. Op den zelfden dag van zijne terugkomst in het ouderlijke huis gaf pater Van den Bergh zijne schoone ziel aan zijn Schepper weêr; de droefheid, welke hij daardoor achterliet werd hem vergoed door eene dubbele vreugde: hij had zijne ouders weêrgezien en ging bezit nemen van de kroon die weggelegd is voor hen, die als soldaten van Jesus Kristus den harden strijd tot het einde volhouden.
Geven we thans eenige bijzonderheden uit dit voor God en de menschen zoo vruchtbaar leven.
Pater Van den Bergh werd den 28en juli 1839 te Veghel geboren en was de oudste zoon eener deftige familie. Reeds van zijne jongste jaren af was hij een voorbeeld van deugd en godsvrucht, welke door zijne ouders met de meeste zorg werden aangekweekt, zoo dat het zich liet voorzien dat men iets buitengewoons van hem kon verwachten.
Zoodra hij tot de jaren van verstand was gekomen, was het zijn wensch tot den geestelijken stand opgeleid en een priester Gods te worden. Zijne ouders weêrstreefden hem in dezen hartewensch niet en zonden hun zoon naar het seminarie te St.-Michiels-Gestel, om later in het seminarie te Haaren zijne studiën te voltooien.
Gedurende dien tijd zijner studiën was hij in de volle beteekenis des woords een voorbeeld voor allen. Studiegenooten getuigen van hem, dat zij hem nooit, zelfs niet in 't geringste zich hebben zien schuldig maken aan eene overtreding van de discipline. Daartoe was bij te vroom en te ieverig, daartoe had hij zijne overheid te lief, eene liefde welke hij tot zijn laatsten snik is blijven koesteren.
Uit zulk een s'udent moest een voorbeeldig priester rijpen, en nauwelijks had de priester-