Het symbool.
Altijd nieuw te zijn in het weêrgeven van toestanden en zaken, die honderdmalen reeds op doek zijn gebracht, is het kenmerk van den grooten meester. De verschillende tijdperken van 's menschen leven te symboliseeren, hoevele schilders hebben er niet hunne beste krachten aan besteed, en hoe weinigen hunner slaagden, omdat zij nabootsten wat anderen in juiste overeenkomsten, in sprekende tegenstellingen, in krachtiger lijnen daarenboven, hadden afgemaald! De engelsche schilder, Frank Dicksee, behoort echter niet onder het groot getal dier copiëerders, zijn opvatting is geheel oorspronkelijk, zijn voorstelling nieuw en treffend en de uitvoering daarvan even smaakvol als keurig.
Het ‘Symbool,’dus luidt de titel van zijn heerlijk schilderstuk, waarvan bijgaande gravure een getrouwe afbeelding is, en in dat enkele woord ligt de volle beteekenis van wat zijn penseel zoo voortreffelijk teruggaf - den zielstoestand van den mensch in zijne jeugd, in zijn rijpen leeftijd en in zijn ouderdom.
Dartelend daalt die jeugdige stoet van florentijnsche adellijken van de trappen der vorstelijke woning om in den nabijgelegen lusthof de weelde te genieten van den geur der bloemen en van het gezicht op de schoone bloemenstad, Firenze la bella. Aan de in Renaissancestijl opgetrokken poort gekomen, ontmoet hun oog een armen grijsaard, die, bij zijn stalletje neêrgezeten, hun een kruisbeeld te koopt schijnt aan te bieden; achter dezen vertoont zich eene schier uitgeteerde gestalte, gehuld in een langen mantel en het hoofd met een kap bedekt; waarschijnlijk is deze oude vrouw de echtgenoote van den grijzen beeldjeskoop man. Beiden leveren een scherp contrast met de bloeiende jeugd, die met af keer het hoofd afwendt en veel liever het oog rusten laat op den sierlijken oranjeboom, naar wier rijpende vrucht een der schoonen hare hand uitstrekt. Ach, de bloemkrans, die haar om de slapen drukt, verwelkt zoo spoedig, en diep betreurens- waardig de jeugd, die in dartele onbezonnenheid niet denkt aan den ernst van het leven, aan zijne gevaren; niet denkt aan oudere dagen, waarin stoffelijke schoonheid en bevalligheid vergaan en alleen de glans van de deugd een lauwerkrans om het grijze hoofd vlecht! Het is den grijsaard aan te zien, dat hij medelijden heeft met dien lichtzinnigen stoet. Eén enkele persoon evenwel werpt een blik vol ernst op het aangeboden kruisbeeld - het is de mannelijke leeftijd, voor wien de jeugdige geneugten zoo dikwijls met alsem gemengd waren en die te midden van zijn rijkdom zoo luttel gelukkige dagen gekend heeft. Voorbij gaat de mensch in deze wereld; wel hem, die in zijn ouderdom zich zijner jeugd niet te beklagen heeft! Deze gedachte heeft de schilder op de voortreffelijkste manier in zijn meesterstuk uitgedrukt, terwijl teekening en drapeering schoon en elegant zijn te noemen.