De Parijsche commune
Door A.J. Meijs Pr.
(Vervolg,)
Diefstallen en brandstichtingen der commune.
‘Paris sera a nous, ou Paris brulera, Parijs zal aan ons zijn, of Parijs zal verbranden. “Dat woord, die bedreiging, zoo dikwerf herhaald, paste volkomen in den mond der Commune. Om oppermachtig te kunnen heerschen, om toomeloos te kunnen geniéten, moest zij alles bezitten, alles in hare macht hebben, en toen haar rijk ten einde liep, heeft zij uit duivelsche boosaardigheid en wraakzucht, liever Parijs met alles, wat het bevatte, aan de vlammen willen prijs geven, dan afstand doen van datgene, wat zij niet langer bezitten ken.
Van het begin van haar bestaan af, heeft de Commune diefstallen, rooverijen en plunderingen schaamteloos en op breede schaal bedreven, van den beginne af heeft zij de leer van Proudhon, haar meester, gehuldigd, dat eigendom diefstal is: ‘la proprieté c'est le vol;’ en toen zij haren rijken buit moest achterlaten, heeft zij vernield en verbrand met eene boosaardigheid en eene woede, zoo als de geschiedenis geen tweede voorbeeld kan aan wijzen.
Onnoemelijke schatten, in Parijs opgehoopt, tal van openbare gebouwen en particuliere woningen waren spoedig de prooi van dit roover-gouvernement.
Hoeveel er wel door die lieden moet gestolen zijn, kan men opmaken uit de enorme verteringen, die velen hunner tijdens hunne heerschappij gemaakt hebben, en uit de aanzienlijke sommen, die anderen, meer bezorgd voor den kwaden dag, gedurende de Commune aan buitenlandsche kantoren ter bewaring hebben toevertrouwd.
Op allerlei manieren, onder allerlei vormen zijn die diefstallen geschied. De meeste arresta- tiën o.a. gingen daarmeê gepaard, zoo als het bijv, geschiedde met de gevangenneming van den zeereerw. heer Deguerry.
In den nacht van den 4en op den 5en april stapte een commissaris van politie, vergezeld van eenige gefedereerden, door de rue St.-Honoré, waar de pastoor der Madeleine woonde. Aan de pastorie genaderd kloppen zij aan: ‘In naam der wet, doet open.’De lieden daarbinnen, door het vreeselijk geweld hevig wakker geschrikt, ijlen ontsteld naar voren. Wat kon men in deze bange dagen niet verwachten? De commissaris herhaalt op hoogen toon zijn eisch, die vergezeld gaat van het vloeken en tieren der soldaten. De portier van het huis, bemerkende wat er gaande is, snelt ijlings naar het slaapvertrek van den pastoor, helpt hem zich haastig kleeden, door een achterdeur in den tuin ontsnappen, en over den muur op een aangrenzend erf de wijk nemen. Intusschen zijn de communards ongeduldig geworden. Deur en vensters zijn weldra door de geweerkolven verbrijzeld, en de troep stormt naar binnen. Eene onstuimige jacht door gangen, kamers en zalen volgt nu, doch den man, dien zij zoeken, niet vindende, nemen zij den portier en diens vrouw gevangen. Nadat aan alle uitgangen wachtposten geplaatst zijn, begint een volgend, meer bedaard onderzoek. Onder voorwendsel van den pastoor Deguerry op te sporen, doorsnuffelt het hoofd der bende alle kamers en kasten, breekt bureels en laden open, en neemt daaruit alles weg wat van bijzondere waarde is. Ook de soldaten, die hem vergezellen op dien tocht, besteden hun tijd goed, en vergeten vooral hun eigen belang niet. Sommigen, reeds dorstig van den arbeid, zijn al naar den kelder afgedaald, waar zij spoedig meer gedronken hebben, dan juist noodig is, om hun dorst te lesschen. Eindelijk heeft de commissaris zijn onderzoek geeindigd; ook hij gaat zich in den kelder restaureeren, en spoort zijne waggelende gezellen aan, om nu verder den tocht door het huis voort te zetten, want daar moest nog veel gedaan worden. Inderdaad, er was nog veel te doen. Het grootere zilverwerk, de kerksieraden, rijk met paarlen en juweelen voorzien, het linnengoed en vele andere kostbare zaken moesten nog bij elkander worden gezocht; want was de pastoor zelf ontsnapt, zijne goederen waren een goede buit voor de Commune.
Intusschen zat de waardige geestelijke in dat nachtelijk uur als een arme vluchteling de eerste schemering van den dageraad af te wachten. Daar de edele man de lieden, wien dat erf toebehoorde, door zijn verblijf aldaar niet in verlegenheid wilde brengen, verliet hij 's morgens vroeg zijne schuilplaats, en begaf zich op de openbare straat. Nauwelijks vertoonde hij zich daar, of hij werd door de communards herkend, gevat en aan den commissaris overgeleverd. Deze plaatste hem in een rijtuig, en verwijderde zich met zijn gevangene. Diens smartelijke lijdenstocht, waarvan het einde la Roquette wezen zou, had een aanvang genomen. Alle mogelijke goederen, die zich in de pastorie bevonden, en nu het eigendom der Commune moesten worden, werden zorgvuldig ingepakt, en op vrachtwagens weggevoerd. Dat er echter veel van geroofd werd door de lieden, die zoo ijverig bij het inpakken behulpzaam waren, begrijpt een ieder. Een kostbare ring, bij die gelegenheid gestolen, heeft later tot de ontdekking van verscheidene schuldigen aanleiding gegeven. Een zeker gefedereerde had namelijk dit prachtig kleinood aan zijne vrouw ten geschenke gegeven. De vrouw, die de waarde er van niet kende, verpandde het spoedig in de bank van leening, voor slechts vijf gulden. Toen zij het later door ‘een vriend’ wilde laten lossen, wekte de geringe prijs van het pandbriefje achterdocht; de ring toch bevatte een diamant, welke alleen 500 fr. waarde had. Het kostbare stuk werd nu door de beambten nauwkeuriger bekeken, en ja, daar vond men de initialen G.D. - Gaspard Deguerry - in den ring gegraveerd. De aflosser werd in verzekerde bewaring gehouden, en door hem kwam men tot de ontdekking van nog elf andere schuldigen, die aan de plundering der pastorie hadden deelgenomen.
Dikwerf had men niet eens het voorwendsel van eene arrestatie noodig, om ergens een huis binnen te dringen en leeg te plunderen; ‘de mannen der wet’ gingen soms eenvoudig hier of daar huiszoeking doen, om dhn meê te nemen, wat huu aanstond. Eene menigte der rijkste hotels of paleizen, aan de aanzienlijkste, soms vorstelijke personen toebehoorend, en welker eigenaars, vóór de Commune uitbrak, gevlucht waren, werden op die manier eene prooi der roofgierige benden, welke zulk een paleis, altijd in naam van het volk en der vrijheid, in bezit namen. Vooral moesten het de woningen ontgelden van die lieden, welke òf door geboorte òf door politieke richting in nauw verband met de keizerlijke familie gestaan hadden. Zoo werden o.a. de hotels van prins Pierre Bonaparte, van prinses Mathilde, van Mac-Mahon, Bazaine en prins Murat, van generaal Ducrot en vele andere hooggeplaatste personen door het canaille leeg geplunderd, en sommige aan de vlammen prijs gegeven. Hoe het huis van den president Thiers omvergehaald en zijne bezittingen verbeurd verklaard werden, is van algemeene bekendheid.
De meeste gebouwen der hooge Regeering, de verschillende departementen der ministeriën, en de vele prachtige openbare paleizen, die Parijs bezit, o.a. het Louvre, de Tuileriën, het palais Royal, het paleis van het Legioen van Eer, en zoo vele anderen werden al spoedig na het uitbreken van den opstand door de Commune in beslag genomen. Dan vestigde daar een of ander hoofdman zijne residentie; zij, die pracht en luister beminden - en dit deden zij bijna ailen - hielden dan eene soort van hofhouding, eene eigen lijfwacht enz., leefden in de weelderigste verkwisting, en heerschten met een willekeur en wreedheid, zoo als geen negervorst in Afrika het zou aanleggen. Maar tevens plunderden zij dan schaamteloos het gebouw, dat zij bewoonden, en roofden alle gelden en kostbaarheden, die zij konden machtig worden.
Een voorbeeld van zulk een commune-koning