Merkwaardigheden op het gebied van wetenschap, nijverheid en kunst.
INHOUD: Een roofvogel, die zijne provi spietst. - Een middel om stroohoeden te wasschen. - Eeuwigdurende boorden en manchetten. - Een middel om vuur oogenblikkelijk te blusschen.
Beginnen wij ditmaal met eene merkwaardigheid op het gebied der natuur, namelijk met een roofvogel, die de gruwzame gewoonte heeft, zijne prooi, alvorens ze te verslinden, te.....spietsen.
Wij bedoelen den lanius spinitorqvas, dien men hierachter afgebeeld ziet, een vogel, die in Duitschland, waar hij veel voorkomt, met den naam van Würger of Neuntödter vereerd wordt en bij ons steenvalk heet.
De vreeselijke namen, hem door onze oostelijke naburen gegeven, komen hem ten volle toe, al behoort hij ook halverwege tot het minder geweldige gild der zangvogels; want in moordzucht geeft hij den sperwer niets toe, en zijn zingen heeft niet veel te beteekenen. Zijne stem toch is zeer eentonig en hoogstens brengt hij het in de zangkunst zoover, dat hij enkele slagen en accoorden van zangvogels kan nabootsen.
Maar behalve de reeds genoemde namen draagt hij er nog een, die meer bijzonder aan de eigenaardige gewoonte herinnert, waarvan wij hierboven spraken. Hij wordt namelijk Dorndreher genoemd, omdat hij alle kevers, vlinders, sprinkhanen, jonge vogeltjes, muizen, kikvorschen en hagedissen, die hij machtig kan worden, op een doornigen tak vastspietst, om ze vervolgens op zijn gemak te verslinden; onze afbeelding geeft daarvan eene aanschouwelijke voorstelling.
Op deze manier verzamelt hij zich soms een geheelen voorraad, waaraan hij zich, Zoodra hij honger krijgt, ongestoord te goed kan doen; want hij is een buitengewoon vreetzuchtig en moordlustig personage in de vogelenmaatschappij.
De Dorndreher of steenvalk is een sterke vogel, ter lengte van 16 centimeter en met schoone veeren; bij het manneke is de bovenkant van kop en hals en het achtereinde van den rug aschgrauw; de rug is bruinrood, de borst licht rozerood gekleurd; bij de wijfjes en jongen is het bovenlijf licht roestkleurig, met witachtige en donkerbruine plekken, het onderlijf geelachtig wit, aan de borst met bruingrijze golvende lijnen en maanvormige plekken; zijne oogen zijn bruin, zijn snavel zwart en zijne pooten grauwzwart.
Bijna over geheel Europa, van Finland en Rusland tot Zuid-Frankrijk en Griekenland toe, is de steenvalk verspreid. Bij ons vindt men hem gewoonlijk van mei tot augustus, in het midden van welke laatste maand hij weder naar het zuiden trekt. Gedurende zijn verblijf in onze streken zwerft hij gestadig door velden, weiden en bosschen, nestelt in dichte heggen of alleenstaande boschjes, en zet zich op de hoogste toppen der boomen, om naar buit om te zien. Kan hij niets beters vinden, dan vergenoegt hij zich zelfs met rupsen. Daar hij echter het liefst de kleine vogeltjes opeet, die het veld van insecten zuiveren, doet men wel, hem neêr te schieten, wanneer men hem te zien krijgt.
Om zijn eigenaardig talent, de stemmen van andere vogels op de bedrieglijkste manier na te bootsen, wordt hij in Duitschland eene enkele maal in de kooi gehouden; doch hij is zeer traag in het zingen.
Zijn nest bevat van vier tot zeven geelachtige eieren met roodachtige en grijze stippels; het wijfje broedt alleen en wordt, terwijl zij zich van die taak kwijt, door het manneke gevoederd, dat een heelen voorraad in den omtrek van het nest aan de dorens spietst.
Met het schoone weêr is ook de tijd voor de stroohoeden weêr aangebroken; velen, die van die luchtige hoofddeksels houden, hebben er zich reeds een aangeschaft, maar anderen zijn van die uitgave teruggehouden door de verstandige op-