Oude vrienden.
Onder dezen titel heeft de engelsche schilder A.C. Gow een zijner schoonste aquarellen aan de kunstwereld geschonken. Engeland, zoo rijk aan treffende herinneringen uit den riddertijd, verschafte den kunstenaar ruimschoots stof, en het pleit voor den goeden smaak en den zuiveren kunstzin van den schilder, dat hij doo de keuze van zijn onderwerp juist het meest karakteristieke van dat ridderlijk tijdvak trof. In die ontmoeting vol blijde verrassing der beide oude vrienden ligt meer dan eene herinnering aan beider roemrijke wapenfeiten, toen zij te samen in den bloedigen strijd voor de rechten van hun koning door moed en onversaagdheid den eerepalm wegdroegen - ligt, voegen wij er bij, de kenschetsing van den maatschappelijken toestand der middeneeuwen. Twee standen beheerschten in die tijden de maatschappij, de geestelijke en de ridderstand. De eerste won het echter in invloed verre van den laatste en het is aan dit zedelijk overwicht toe te schrijven dat de lijfeigenschap allengs verdween uit de meeste europeesche landen, dat een derde stand, die der burgers, werd geboren en de steden in aanzien en macht voortdurend stegen. Dat die maatschappelijke omkeer van vreeselijke schokken vergezeld ging en er vele jaren over heen moesten gaan, vooraleer de voorheen zoo machtige adel in den toenemenden bloei van den burgerstand moest berusten, ligt in den aard der zaak, want eerst langzaam en na vele moeilijkheden overwonnen te hebben, komt een nieuwe toestand in de maatschappelijke orde tot stand. Hoe men overigens over de middeleeuwen ook vonnis strijke, wat men ook haar ren laste legge, - hetgeen dikwijls op de onrechtvaardigste manier geschiedt, - naast het vele andere goede dat die zoogenaamde donkere eeuwen aan alle volgende te bewonderen laten, is het groot geloof dier tijden een glansrijk lichtpunt, dat de duisternis van den drift en onbeschaafdheid dier jeugdige volken voor een groot deel verdwijnen doet. De dappersten onder de ridderschaar waren tevens de braafste kristenen en nimmer waren die onvergankelijke monumenten van heilige kunst tot stand gekomen, hadde geen allesbeheerschend geloof onze voorvaderen over de schier onoverkomelijke hinderpalen doen zegevieren; nimmer wave de wereld getuige geweest van de heldendaden der kruisvaarders, hadde geen vurig en groot geloof de vele duizenden bezield, die uit alle staten van Europa naar het Oosten togen, om het Heilige Land aan de macht van den muzelman te ontrukken. Dat zelfde geloof deed ook die menigte van kloosterorden geboren worden, wier gestichten zich in een nooit ge evenaarden bloei verheugden en wier arbeidzaamheid de heilzaamste vruchten droeg voor alle nakomende geslachten. Hoe menig edelman verborg in die tijden zijn glorievol wapenschild in een arme cel, waar hij in gebed en gestadigen arbeid zijn vroegere grootheid vergat, niet zelden zijne misstappen uitboette.
De nevensgaande gravure geeft ons een treffend voorbeeld van zulk een edele zelfverloochening uit die dagen van ridderdeugd en kloosterroem. Twee vrienden ontmeeten elkaar onver wacht; weinig dacht er die vaandrig aan, toen hij met zijn prachtig opgetuigd paard langs den muur der abdij reed, dat hij in zoo dichte nabijheid was van zijn vroegeren wapenmakker. Een nieuwsgierige blik, in den kloostertuin geslagen, doet den ridder eensklaps zijn vurig ros inhouden. Zijn oog heeft in de nabijheid van den muur een kloosterling ontdekt, die in houding, grootte en gelaatsvorm volkomen overeenstemt met zijn voormaligen vriend. Van vreugde opgetogen roept hij den in gepeins verzonken kloosterling toe en spreekt hem aan met den naam,, dien deze als ridder in de wereld had gedragen. Het laat zich begrijpen met welk eene verbazing deze laatste uit zijn overdenking ontwaakt en hoe zijn hart van blijdschap klopt, nu hij in den rijk uitgedosten vaandrig den vriend zijner jeugd herkent. Een trap grijpen, daarop tegen den muur klimmen en zijn vroegeren wapenbroeder de vriendenhand drukken, zijn het werk van een oogenblik. Een onuitsprekelijk genoegen over dat onverwacht wederzien straalt uit beider oogen en het laat zich gemakkelijk gissen welk gesprek zich tusschen die oude vrienden ontwikkelt. De rust en de zalige tevredenheid. die de arme kloosterling geniet, sinds hij zijn ridderlijk slot met zijne cel heeft verwisseld, de heldendaden die de ridder heeft verricht en hem tot vaandrig hebben doen bevorderen, maken het onderwerp daarvan uit, nadat zij eerst geruimen tijd van de oude herinneringen uit hun krijgsmansleven hadden opgehaald. Beiden is het aan te zien dat zij zich overgelukkig gevoelen door dit vriendschappelijk samenzijn en verwonderen zal het ons niet, indien de ridder het aanbod van den kloosterling aauneemt om den nacht in de gastvrije abdij door te brengen.