De Belgische Illustratie. Jaargang 13(1880-1881)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende [pagina 361] [p. 361] [Nummer 46] Eene wandeling in extremis. eene wandeling in extremis, naar a. demarest. Het luchtazuur is onbetogen, De kim vanwolkjes onbesmet. Maar hoor, er ruischt iets door de bogen, Als 't lisplen van een lijkgebed. Natuur is aaklig stil. De rozen, Ze buigen droef de kopjes neer Die, versch ontloken, schuchter blozen. Het vinkje fluit weemoedig teer. De landman neemt, met vochtige oogen, Den geel verweerden stroohoed af Tot laatsten groet, en zegt bewogen: ‘Vaarwel voor immer..... 't Gaat naar 't graf.’ Want ach! de dood koos zich tot oogwit Die maagd in 's levens rijksten bloei, Schoon onder 't mat gedoken ooglid Nog 't vuur der diamanten gloei. De lelie heeft haar reinste verven Op 't voorhoofd, parelblank, ontplooid. De mond, die 't lachje haast zal derven, Is met den gloed der roos getooid. 't Is 't merk des doods! Na weinige uren Sleurt haar de wreede tering mee. Dat men haar buiten de enge muren Van 't slot draagt - 't was heur laatste bêe. Voor 't lest verlaat zij de oude zalen, Waar ze aan 't klavier, met zwakke long, Zoo vaak, bij 's zonlichts laatste stralen, Een plechtig andantino zong; De kamer, waar met vriend en magen Zij 's avonds prettig samenzat; Het park, zijn lanenpracht en hagen; Den grooten tuin, 't seringenpad.... [pagina 362] [p. 362] O die seringen! Hoeveel malen Heeft 't geurig lommer haar verrukt. Zie, op heur borst mag 't takje pralen, Eerst gistrenavond versch geplukt. Zij had verlangd, dat men die bloemen Haar in de bleeke handen gaf, Niet gissend dat zij zouden roemen Op geur en kleur nog op haar graf. Straks, als de dood den blos dier lippen Heeft weggevaagd, seringentak! Meld mij wat zucht haar mocht ontglippen Toen haar het jeugdig harte brak. Naar het Fransch van George Vicaire. J.R.v.d.L. Vorige Volgende