De Belgische Illustratie. Jaargang 13
(1880-1881)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijDe Parijsche commune
| |
[pagina 349]
| |
rondom eene lange tafel gezeten, den hals en de borst half ontbloot, onfatsoenlijk in hunne manieren, vuil, armoedig, haveloos; alle tegelijk met woeste gebaren sprekend, en elk oogenblik gereed om op elkander aan te vallen. En welk eene taal! Welke uitdrukkingen! Welk cynisme! Men zou gemeend hebben, dat al de figuren van CallotGa naar voetnoot(1) uit hunne lijsten waren afgedaald, om dien dag op het stadhuis hun hart eens op te halen.’ Deze raadsheeren waren, wat lichtelijk te begrijpen is, meestal ook publicisten. In sommige dagbladen, zeer beruchter gedachtenis, trachtten zij hunne opiniën, die in de raadzaal schipbreuk hadden geleden, ten minste bij het lagere volk ingang te doen vinden.
een spaansche photograaf.
De parijsche pers uit die dagen is eene getrouwe afspiegeling van het karakter der Commune; men behoeft slechts een blik te werpen op die tallooze schotschriften, dag- en weekbladen, om terstond te zien, welk een onreine geest er in die wereld heerschte. Taal, die ten onzent de liederlijkste mond in het openbaar niet zou durven uiten, werd daar gedrukt en openlijk bij duizenden exemplaren rondgevent. Daar wordt God en godsdienst op eene manier bespot, die ons met ontzetting vervult en de vraag op | |
[pagina 350]
| |
de lippen brengt, of niet de duivel in de ziel dier schrijvers moet gevaren zijn? Daar wordt openlijk met deugd en zeden gelachen, en schaamteloos allerlei ondeugd, moord, ontucht, roof en diefstal gepredikt. Die bladen, welke nog eenigszins voor recht en wet pleitten, werden spoedig, zoo als wij reeds verhaald hebben, door de Commune opgeheven. Ook in de pers spaarden de Commune-leden hunne ambtgenooten niet, en, men moet het bekennen, met bewonderenswaardige openhartigheid toonden zij elkanders feilen aan. De parijsche litteratuur uit die dagen bevat een rijkdom van scheldwoorden, die menige kijvende bewoonster der achterbuurten zou beschaamd maken. Zoo o.a. verwijt Félix pyat aan Vermorel, dat hij een geheim agent van Napoleon III geweest is. Vermorel antwoordt: ‘Pyat is een vervloekte lafaard; zijne verdiensten bestaan slechts daarin, dat hij te Londen een koningsmoordenaar eu chambre geweest is.’ En daarop volgen nog eenige niet van de liefelijkste uitdrukkingen aan het adres van Pyat Rochefort schrijft in de Marseillaise aan een zekeren collega Millière: ‘Gij zijt een schurk en een dief;’ en hem verwijtend dat hij 16000 frs. aan de kas heeft ontstolen, voegt hij er bij: ‘Ge ziet dus, dat de redactie gelijk had, toen ze mij verzekerde, dat je een laag schoelje waart.’ Zou het geen wonder geweest zijn, als er door zulke mannen nog iets goeds was tot stand gebracht, als zulk een kwade boom nog eenige goede vruchten had gedragen? Al hunne maatregelen en besluiten, die zij in hunne raadsvergaderingen, dikwerf na wederzijdsche vechtpartijen, inhechtenisnemingen en veroordeelingen genomen hebben, zijn dan ook met het stempel der onzedelijkheid geteekend. Wettig gevonnisde boeven werden in vrijheid gesteld, onschuldigen in hunne plaats gekerkerd; alle wetten, die de openbare zedelijkheid betroffen, werden opgeheven; huwelijken tusschen burgers en burgeressen even vaardig ontbonden verklaard als gesloten; schuldenaars van hunne wettige verplichtingen jegens de schuldeischers ontslagen, en bij al hun geroep over vaderlandsliefde en heldentrouw, toonden zij eene lafhartigheid, die slechts door hunne wreedheid overtroffen werd, en verraadden en verkochten zij elkander aan Versailles of zelfs aan het nabijzijnd Pruisisch leger. Hunne eenige kunst, hun eenig streven was genot, genot in allerlei vormen. Genot in de vorstelijke paleizen, waar zij bij voorkeur hun leger opsloegen onder de rijkvergulde zolderingen der pracht-salons; genot van vorstelijke maaltijden, waar de fijnste spijzen werden voorgediend, waar de geurigste wijnen zóó overvloedig werden geschonken, dat gewoonlijk de volgende dag te kort was om bij gastheer en gasten de sporen der nachtelijke slemppartijen uit te wisschen!Ga naar voetnoot(1) Zulke mannen moesten nu aan het hoofd staan van Parijs. Zulke mannen moesten bevelen geven, aan zulke moest men gehoorzamen. Terwijl het edeler deel der bevolking sidderde voor de gevolgen van zulk een wanbestuur, doemde het laag geboefte uit zijne schuilhoeken op, om die meesters, hunner waardig, te dienen. Ook de lagere arbeidersstanden, steeds zoo begeerig naar de genietingen der rijken, lieten zich gemakkelijk medevoeren op den weg, door hunne leidsmannen aangewezen. Duizenden en duizenden lieten zich aan werven in den dienst der Commune. Bandeloos was de troep - want een leger kan men het niet noemen - dien de revolutie aan hare zaak verbond. Ongeveer 150.000 strijders namen deels vrijwillig, deels gedwongen plaats onder hare roode banieren. De goed voorziene arsenalen en tuighuizen konden die veelsoortige benden genoegzaam van kleeding en wapenen voorzien. De kwistig uitbetaalde soldij en het ongebonden leven der barricade-strijders lokten steeds nieuwe krachten tot dienstneming uit, terwijl daarentegen de onrechtvaardigheid der zaak en het laag gehalte der troepen elk man van eer noodzaakten òf om zich schuil te houden, òf om Parijs in die bange dagen te verlaten. Onwilligen werden, zoo men hen vatten kon, met den kogel gestraft.
(Wordt vervolgd.) |
|