De Engelsche clubs
Voorheen en thans.
II.
Thans.
Toen de in het vorig artikel reeds genoemde fransche schrijver Alphonse Esquiros omstreeks vijf en twintig jaren geleden voor de eerste maal in de buurt van het Londensche St. Jamespark wandelde, stond hij verbaasd over de prachtige gebouwen, welke hij daar zag. Zijne verbazing nam echter niet weinig toe toen hij in de elegante Pall-Mallstreet de paleizen als gewone huizen naast elkaar zag staan en op zijne vraag naar de eigenaars van deze vorstelijke woningen ten antwoord kreeg, dat zij door een ‘collectieflord’ bewoond werden. Hij stond namelijk voor een aantal der schoonste clubgebouwen, elk op zich zelf aan eene club toebehoorende en alle gemakken van een hotel, van eene restauratie, van een koffiehuis, van eene bibliotheek en van eene sociëteit onder één dak vereenigende.
Deze prachtige clubgebouwen zijn waardige gedenkteekenen van het tegenwoordige Engeland, en de tegenwoordige clubs herinneren in geheel hare samenstelling aan de nieuwe engelsche staatsregeling. De oudste der nieuwe Londensche clubs dateert van 1815. De vier, die ouder zijn en allen in St. Jamesstreet staan, namelijk: ‘White's,’ ‘Boodle's,’ ‘Crockford's’ en ‘Brooke's’ zijn anders ingericht dan de nieuwe en daarbij zoogenaamde ‘Subscriptions-clubs,’ d.i. clubs, die aan een particulier toebehooren en toegankelijk zijn voor iedereen, die den eigenaar eene kleine jaarlijksche contributie betaalt.
De nieuwe clubs hebben haar ontstaan te danken aan de engelsche officieren. Deze hadden reeds lang ingezien, dat het vereenigingsbeginsel op het diner toegepast, groote voordeelen aanbiedt. Toen na het einde van de engelschfransche oorlogen de officiersstand daalde, moesten de ontslagen officieren de gemeenschappelijke tafel, waartoe zij zich vereenigd hadden, opgeven. Daar het hun moeielijk viel met hun klein pensioen toe te komen, kwamen zij op de gedachte de gemeenschappelijke tafel ook in het burgerlijk leven voort te zetten. Na vele besprekingen werd de eerste nieuwe club opgericht: de oude wapenbroeders kwamen voorloopig in een gehuurd lokaal bijeen om gemeenschappelijk te dineeren en over oude herinneringen te spreken. Daar het aan de hoofdoprichters bekend was, dat ook vele marineofficieren zich in denzelfden geldnood bevonden, wisten zij deze over te halen zich bij hen aan te sluiten, en sedert ontving de club den naam van ‘United Service-club.’ De leden brachten daarop geld bijeen om een eigen gebouw op te richten, dat in 1819 geopend werd, maar het aantal leden nam zoo snel toe, dat men reeds zeven jaren daarna een nieuw gebouw moest optrekken. Met dit gebouw begon in 1828 de rij der ‘Pall-Mall’-clubs. De ‘United Service’ telde destijds reeds 1500 leden, waaronder de hertog van Wellington. Weldra brak eene club koorts uit; binnen korten tijd hadden de hoogere graden van het leger hunne clubs; er ontstonden eene ‘Junior United Service,’ eene ‘Guards,’ een ‘Army and Navy,’ een ‘Junior Army and Navy,’ alle in Pall-Mall. Het voorbeeld van het leger vond bij alle klassen der burgerij navolging. Voormalige studenten, universiteitsleerlingen stichtten de ‘United University-club’; eene andere groep richtte de ‘Oxford and Cambridge Universities-club’ op; rechtsgeleerden vereenigden zich in een ‘Law-club.’
Aan het hoofd der Londensche clubs staan, naast de voornamelijk uit geleerden en schrijvers gevormde ‘Atheneum-club,’ twee politieke clubs: de ‘Carlton’ en de ‘Reform.’ De in 1830 door de tories opgerichte ‘Carlton’ vond kort daarna een tegenstander in de ‘Reform’ der whigs. Beide clubgebouwen worden als de hoofd kwartieren der twee partijen beschouwd.
Een soort van oefeningsschool voor het politieke leven is de ‘Debating-club,’ waarbij zich jongelingen uit de hoogere standen aansluiten, en welker doel is hare leden door debatten over alle mogelijke, maar vooral over politieke kwesties in de welsprekendheid te oefenen. Vijftig jaren geleden bestond er te Cambridge zulk eene debatclub, waaruit de politieke partijen onder de beste redenaars hunne leden aanwierven.
De voornaamste clubs der liefhebbers van literatuur en theater zijn de ‘Garrick,’ de ‘Savage’ (club der wilden) en de reeds genoemde ‘Atheneum-club.’
Opmerkenswaardig is de ‘Travellers’ (club der reizigers) waarvan slechts buitenlanders of reizende inlanders lid kunnen worden. Lord Londonderry, die de stichter dezer club was, had daarbij ten doel, om buitenlanders, die zich om hunne reizen naam gemaakt of aanbevelingsbrieven van bekende personages hadden, gedurende hun verblijf in de engelsche boofdstad eene club aan te bieden; Talleyrand bezocht deze club zeer dikwijls. Engelschen kunnen alleen dan lid worden, indien zij het bewijs vertoonen, minstens vijfhonderd engelsche mijlen van Londen te zijn gereisd. Hoe grootere reizen een candidaat had gemaakt, des te gunstiger stonden zijne kansen; want de landen, die hij bezocht, de avonturen, die hij ondervonden, de verschillende volkszeden, die hij gezien had, leverden voor de club overvloedige stof tot gesprekken. Deze club kan zich altijd op een hoog gezelschap beroemen, daar de hoogste takken der engelsche aristocratie en de keur van de leden der beide Huizen van het engelsche Parlement er lid van zijn. De ‘Oriental-club’ heeft eene aardrijkskundige kleur en vereenigt de in Oost-Indië geplaatste Engelschen, die voor tijd en wijl te Londen verblijven. Ook de gepensioneerde burgerlijke en militaire ambtenaren behooren gedeeltelijk tot de ‘Oriental-club’; een ander gedeelte is lid van de ‘East-India United Service.’ De ‘Hannover Square-club’ ook ‘Cercle des Nations’ genaamd, heeft eenige overeenkomst met de ‘Travellers,’ met dit verschil, dat vreemdelingen zoowel als Engelschen er lid van kunnen worden; deze club is vooral voor vreemdelingen, die in Londen niet genoeg bekend zijn, van zeer veel nut; zij kunnen daar eten, de dagbladen van hun land lezen, hun kop koffie drinken, hun praatje maken, met landslieden verkeeren, hunne brieven schrijven en zelfs slapen; want de ‘Hannover Square’ behoort, even als vele andere voorname clubs, tot de hôtel-cubs.
Wat een hôtel-club is, zal ons duidelijk worden, als wij de organisatie en de inrichting der groote Londensche clubs meer van nabij beschouwen. Het uiterlijk der nieuwe clubs is prachtig, maar nog meer staat men verbaasd als men zulk een gebouw binnen treedt. De gang voert naar een voorportaal, waarin de bezoeker door een portier en zijn helper ontvangen wordt, welke beide beambten in last hebben niemand toe te laten, wiens naam niet in het ledenboek staat, of die niet door een lid geïntroduceerd wordt. De beide beambten zijn in het zwart gekleed, met witte dassen, en beschikken over een of twee pages in liverei, wier dienst het is boodschappen voor de leden te doen. Overbrengers van boodschappen wachten het antwoord in eene daartoe ingerichte kamer af. Van het voorportaal komt men in de zaal, die in alle clubs op 't prachtigst gemeubeld en versierd is. Deuren van ahorn- of mahoniehout voeren naar de verschillende kamers: de voormiddagkamer, de garderobe, de leeskamer, de eetzaal; overal ziet men reusachtige spiegels, prachtige schilderijen, guirlandes en gebeeldhouwde plafonds, de rijkste kroonluchters, de duurste meubelen. Een buitengewoon schoone trap voert gewoonlijk naar de drie bovenverdiepingen. Op de eerste verdieping bevinden zich: het salon, de bibliotheek, de rookkamer en de speelkamer voor de liefhebbers van whist. De tweede verdieping bevat zalen voor biljarts en andere spelen, de derde de woningen van de beambten der club.
Een aantal clubs bieden haren leden ook huisvesting, waartoe op de derde en vierde verdieping een aantal elegant gemeubelde kamers zijn ingericht, die tegen matige prijzen door de leden kunnen bewoond worden. De voornaamste hôtel-clubs zijn de ‘Reform-club’ en de ‘Hannover’ Square. In alle goede clubs vindt men ten minste badkamers of toilet- en waschkamers.
Eene gewichtige rol speelt de keuken in de clubs, die met hare verblindende zuiverheid, groote vuren en reusachtige tafels tot de grootste bezienswaardigheden der groote clubs behoort. In vele clubs heeft men in de kelders ook toestellen om het water naar de hoogere verdiepingen op te pompen, de warmte te verdeelen en de verschillende zalen van zuivere lucht te voorzien. De eetzalen zijn buitengewoon groot; die van Hannover Square bevat eene tafel, waaraan driehonderd personen kunnen plaats nemen. Wil een lid met een gast alleen eten, dan staat hem daartoe een der kleinere eetkamers ter beschikking.
Al deze prachtige gebouwen hebben natuurlijk handen vol geld gekost. Het gebouw der ‘Atheneum-club’ kostte fr. 845.000, de meubileering fr. 120.000,de waschinrichting fr. 60.000; in de kelders ligt voortdurend voor fr. 90.000 wijn. Het gebouw en de inrichting der ‘Reform-club’ kostten zelfs fr. 1,440.000; deze club betaalt jaarlijks aan vuur en licht fr. 48.000, voor schrijfbehoeften fr. 12.000, fr. 48.000 aan wijn en andere dranken, fr. 2400 aan ijs. De gemiddelde waarde der wijnen van de ‘United Service’ wordt op fr. 144.000 geschat. Ook aan lectuur wordt veel