[Nummer 44]
Littré.
‘Het katholicisme heeft zijn tijd gehad; nu is het oude dogma onvruchtbaar, het oude geloof is uitgedoofd. Wij hebben daarom een nieuw dogma, eene nieuwe richting, een nieuwen godsdienst noodig; en het is aan het positivisme voorbehouden, ons dien godsdienst, die richting, dat dogma te verschaffen.’ De ongeloovige, het erkend hoofd der vrijdenkers, de stichter van het positivisme, de vreesselijke vijand der katholieke Kerk, die voor weinige jaren in bovenstaande regelen openlijk belijdenis aflegde van zijn volslagen ongeloof - Littré is bekeerd tot het ware geloof; door het heilig doopsel lidmaat geworden dier ‘verouderde’ Kerk, heeft hij in vrede met God en de menschen op donderdag 2 juni uit deze wereld verlaten. Dat deze overgang tot het ware geloof niet plotseling op het laatste oogenblik van Littré's leven heeft plaats gehad, blijkt uit het onloochenbaar feit, dat de eerw, heer Huvelin, vicaris der parochie van Saint-Augustin te Parijs, sedert zes maanden hem dagelijks bezocht en gewis niet heeft nagelaten hem tot het waardig ontvangen van het H. Sacrament des doopsels voor te bereiden.
littré.
De bekeering van Littré is ongetwijfeld een schoone zegepraal der Kerk over het moderne ongeloof, doch terzelfdertijd is zij een treffend getuigenis van de eeuwenoude waarheid, dat het katholiek geloof eene noodzakelijke behoefte is voor iederen mensch, die, niet in schijn, maar in wezenlijkheid naar de hoogste waarheid streeft, omdat hij tot de overtuiging komt, dat alleen dat heilig geloof het antwoord geeft op de moeielijkste levensvragen van den mensch, den geest verlicht, het hart bevredigt en daardoor ook op deze aarde den mensch het ware geluk doet smaken, dat hem in een eeuwig ongestoord genieten na dit leven wordt geschonken. De overweging dezer voor den mensch zoo troostvolle waarheid heeft in den loop der tijden duizenden geleerde mannen tot de kerk terug gebracht en van vijanden tot gehoorzame zonen dier liefderijke Moeder gemaakt. En onder dezen behoort ook voorzeker de wijsgeer en beroemde taalkundige, Littré, gerangschikt te worden.
Maximilien Paul Emile Littré was op den lsten februari van het jaar 1801 te Parijs geboren. Zijne ouders, die beiden de afschuwelijke beginselen der revolutie waren toegedaan, bekommerden zich geenszins over de godsdienstige opvoeding van hun kind. Het doopsel was in hunne oogen een verregaande dwaasheid, zoo dat niets hen kon bewegen dit hun zoon te laten toedienen. Dat het gemis aan alle bovennatuurlijke gaven van het H. Doopsel de nadeeligste gevolgen zou hebben bij iemand als Littré, die reeds vroegtijdig een zeldzamen aanleg voor liet beoefenen van verschillende wetenschappen verraadde, dit heeft de geschiedenis van het lange, wetenschappelijke leven van dien onder andere opzichten edelen man ten overvleede bewezen.
Op negentienjarigen leeftijd was Littré niet al een ervaren in bijna alle europeesche talen, maar hadden zelfs de oude, waaronder het Sanskriet, voor hem geene geheimen meer. Na dien tijd bestudeerde hij met gunstig gevolg de tuinkunst en de ontleedkunst, en werd hij in de parijsche hospitalen herhaaldelijk bij moeielijke omstandigheden geraadpleegd. Toen in 1827 zijn vader hem ontviel en de zoon in het onderhoud zijner moeder moest voorzien, was hij verplicht zich geheel aan de geneeskunde te wijden, en hoewel door de noodzakelijkheid gedwongen tot het geven van privaatlessen in het Latijn en Grieksch, verwierf hij zich in de geneeskundige wetenschap een wereldberoemden naam. Te ver zoude het ons voeren, wilden wij in het bijzondere treden van zijne kennis dier genoemde wetenschappen; groot geneeskundige, was Littré tevens een vermaard taalkundige en de dictionnaire de la langue française, dien hij later met behulp zijner brave vrouw en edele dochter in het licht gaf, heeft hem voor altijd eene eereplaats onder de grootste taalkundigen der wereld verworven.
Littré was ook wijsgeer en als zoodanig heeft hij zich wereldberucht gemaakt. Opgevoed in de school der fransche filosofen uit de vorige eeuw, was hij geheel in hunne goddelooze beginselen ingewijd, ja trachtte die zoo veel mogelijk te volmaken, door ze dienstbaar ie doen zijn voor zijn nieuwen godsdienst, het positivisme. Voor den wijsgeer Littré bestond er geen supernaturalisme, was God vereenzelvigd met de natuur, behoorde Kristus tot het rijk der fantasie en was de Kerk eene verouderde en daarom nuttelooze instelling. Zijne vertaling van het godslasterend boek van Strauss, diens Leben Jesu, is voorzeker van zijn volslagen ongeloof het sprekendst bewijs, en zijn vriendschappelijke omgang met mannen als Renan toont genoegzaam zijn verwantschap in denken met dien Kristusverzaker. Geen wonder dus dat, toen Littré in het jaar 1870 lid was geworden