te geven. Over de trapleuning gebogen, wordt beproefd, den slapende den opgetoomden hoed van het hoofd te lichten, en Zoodra deze hel dendaad zal gelukt zijn, zullen zij, giechelende wegvliegen om wellicht eenige oogenblikken daarna hem met het onnoozelste gezicht van de wereld te vragen of hem ook iets deert. De oude man zal knorren, maar boos worden doet hij niet licht. Hij zal aan zijn eigen jeugd denken en wellicht in zijn hart lachen over de deugnietenstreken, welke hij als knaap heeft uitgevoerd, en waaraan de plagerijen van de dienstmeisjes hem herinneren.