De oranjegewassen.
Reeds in onze kindsheid speelt de gouden sinaasappel van het zuiden door hare heldere kleur en door haar heerlijken smaak eene groote rol, en even als in vele andere landen, ziet men ook den oranjetak, met den mirtetak saamgevlochten, als sieraad in de lokken der bruid aangewend. Wie verder een liefhebber van verfrisschende dranken is, die de maag sterken en den geest opwekken, vindt in de oranjevruchten daartoe overvloedige grondstoffen, en den smachtenden koortslijder eindelijk biedt de zuurachtige citroen een kostbaren laafdrank aan. Maar ook de dikke, geconfijte schil van eenige dezer vruchten is voor banketbakkers en huismoeders, die van inleggen houden, van groote waarde, en bij de vervaardiging van reukwerken zijn hare vluchtige oliën zeer welkom, daar zij tot het destilleeren van de fijnste essences gebruikt worden.
Wie nu zoo gelukkig was, de oranjegewassen in het zuiden van Europa, in hun tweede vaderland, in volle vrijheid te zien groeien, en de pracht hunner vormen, hun altijd groen glanzig loof, den rijkdom hunner bloemenpracht, de goudkleur der vrucht, die uit de bladen u toelacht, den liefelijken geur, die bloemen en blaêren uitwasemen, door eigen ondervinding heeft leeren kennen, die zal hun ongetwijfeld eene eereplaats onder alle plantenvormen onzer aarde moeten inruimen.
Azië is het uitsluitende vaderland van bijna alle aurandiaceën of hesperideën, onder welke benaming men de oranjeappels en hunne aanverwanten als natuurlijke familie in het plantenstelsel gerangschikt heeft. Afgezien van de andere geslachten en soorten, die meer uitsluitend voor den plantkundige van belang zijn, zullen wij ons alleen met het geslacht citrus bezighouden, daar dit geslacht de voor den handel zoo belangrijke sinaasappels, oranjeappels, limoenen, citroenen, enz. bevat.
De verwantschap tusschen de namen, die de citrus-soorten in de verschillende aziatische talen dragen, wijst ons reeds op haren indischen oorsprong. In het Sanskriet heet de oranjeappel nagroenga, in het Hindostansch nakoengoe, en de Arabieren noemen hem naroeni. Van Indië en Tibet uit hebben zij zich, waarschijnlijk het meest door de veroveringen der Arabieren, naar Klein-Azië, Noord-Afrika, de Azoren, de Talearen en naar zuidelijk Europa voortgeplant. Betrekkelijk gemakkelijk en spoedig hebben zij zich aan het klimaat van al die landen gewoon gemaakt, maar bij het overgroot aantal vormen en afwijkingen, die bij de oranjeappels even als bij zoo vele andere cultuurplanten in den loop der eeuwen ontstaan zijn, wordt het aanhoudend moeielijker in deze door toeval of menschelijken invloed veroorzaakte onregelmatigheden, de oorspronkelijke soorten weder te herkennen.
Beginnen wij ons uitstapje op het gebied der oranjegewassen met de soort, die het langst bekend is, namelijk met de citroenen. Hun vaderland is Medië, van waar zij in vele provinciën van Perzië en door verloop van tijd ook bij de Grieken bekend werden. De joden kweekten den citroenboom, die in alle tijdperken van groei sterk van de overige soorten afwijkt, reeds ten tijde der romeinsche heerschappij aan, ja, sommige geschiedonderzoekers willen zelfs in den italiaanschen citroenboom den zoo veel geprezen prachtboom van het Oude Testament terug zien. In allen gevalle bedienen zich nog thans de joden bij hunne loofhuttenfeesten van de takken, bloemen en vruchten dezer boomsoort. Een citroen in de hand te dragen, wanneer men een doode grafwaarts bracht, is bij de meeste volken, die dezen boom kenden, sinds de oudste tijden in gebruik geweest.
In de derde of vierde eeuw onzer jaartelling werd de citroen in Italië ingevoerd. De groote eivormige vruchten zijn nu eens effen aan de oppervlakte en dan gegroefd, en hebben eene dikke schil, die slechts met moeite van het vruchtvleesch te scheiden is. Wat men gewoonlijk in den handel onder den naam van citroen verstaat, is meestal eigenlijk de limoen, die, wat kleiner dan de citroen, wel den eivorm heeft, maar in een knobbel uitloopt, helderder gekleurd is en de bosschen van noordelijk Medië tot vaderland heeft.
Ook de eigenlijke oranjeappel en onze sinaasappel zijn niet de zelfde vrucht; maar hoewel het voor een geoefend oog niet moeilijk is ze te onderscheiden, is het lang niet gemakkelijk het onderscheid tusschen beide soorten duidelijk op te geven. Wanneer men van den eenen kant de meerdere zoetheid van het vruchtvleesch van den sinaasappel als eenig onderscheid aanmerkt, dan wordt van den anderen kant dit zoete beginsel aan den invloed eener lange cul tuur en aan verschillende veredelingsprocessen toegeschreven. En de beroemde geleerde Alphonse de Candolle gaat van de meening uit, dat de sinaasappel slechts eene wijziging is van den oranjeappel, die in China of Cochinchina in een zeer vroeg, maar altijd nog geschiedkundig tijdperk zijn ontstaan gevonden heeft. Wat hiervan zij, zoo veel staat vast, dat de oranjeboom met bittere vruchten zich reeds ten tijde der Romeinen van de Perzische Golf verder heeft voortgeplant. De Arabieren brachten hem tegen het einde der negende eeuw naar Arabië en van daar naar Palestina, Egypte en Zuid-Europa over. In het jaar 1002 bracht men hem reeds op Sicilië aan. Wanneer en hoe de sinaasappel het eerst in Europa is ingevoerd, laat zich niet met juistheid aangeven. Het is intusschen meer dan waarschijnlijk, dat, alvorens de Portugeezen de Kaap de Goede Hoop omzeilden, niet alleen de oranjeappels, maar ook de sinaasappels reeds in hun land bekend waren. Van uit China werden vervolgens betere verscheidenheden der zoete vruchtsoort eerst naar Portugal overgebracht. In eene wet van het jaar 1671 verbiedt de prins-regent, de latere koning Dom Pedro II, ten strengste elken uitvoer van Chineesche en gewone sinaasappelboomen, daar hij met recht vreesde, dat daardoor de handel in portugeesche sinaasappels, die juist door den invoer van Chineesche afwijkingen eene europeesche bekendheid verkregen hadden, aanmerkelijk zou lijden. De benaming Chineesche oranjeappel, waaruit sinaasappel ontstaan is, werd weldra de algemeene naam voor alle zoete oranjeappels, terwijl