rusten, vóór den dag, waarop er geen godsdienst meer bestaan zal,’ zoo verkondigt luide het beruchte blad de Père Duchène. ‘Nous biffons Dieu, wij schrappen God van de lijst’ zegt spottend een ander blad la Montagne, en eindigt dan met in de meest onbedekte termen den moord van Gods dienaren, den moord van bisschoppen, priesters en religieuzen te prediken. Is het dan te verwonderen dat het parijsche canaille, dag aan dag met zulk een leer doorvoed, door zulk eene taal aangehitst, niet alleen kerken plunderde en priesters vervolgde, maar ook hevig woedde tegen alle religieuzen van lageren rang, tegen de nederige broeders der Vincentius-scholen, tegen de zusterkens der armen, anders door het wufte parijsche volk zoo geëerbiedigd en bemind.
In Parijs was, even als in geheel Frankrijk, vooral vóór de jongste vervolging onzer dagen, het lager onderwijs grootendeels in handen van religieuzen. Het is een zonderling verschijnsel, dat zelfs de ongeloovigste revolutionair, die in senaat of parlement, in clubs en sociëteiten het hevigst uitvaart tegen godsdienst en zoogenaamde priesterheerschappij, dikwijls zijne kinderen bij voorkeur aan de leiding van religieuzen toevertrouwt. Dit verschijnsel laat zich hierdoor verklaren, dat de voortreffelijkheid van de opvoeding en het onderwijs dier geestelijken te duidelijk in het oog springt, dan dat men die zou kunnen loochenen; de stem der natuur, de stem der ouderlijke zorg en liefde voor het onschuldig kind spreekt dan luider in die lieden dan hun haat tegen den godsdienst en zijne dienaren. Een doorn in het oog der communisten was die machtige invloed der godsdienstige scholen; des te feller was daarom hun haat tegen die religieuzen, des te grooter hun ijver, om, waar zij konden, deze uit hunne inrichtingen te verdrijven. De eerwaardige broeders van Vincentius werden verjaagd uit hunne huizen. Niet minder moesten de zusterscholen het ontgelden. Verjaagd en mishandeld zochten de vervolgden een toevluchtsoord in de huizen van welgezinde lieden. En wie nam hare plaats op de scholen in? De liefdezuster werd vervangen door de leeken-onderwijzeres. Deze moesten burgeressen van onverdachte, moderne beginselen zijn, geëmancipeerde dames, die, onder het rooken der cigaretten, over de zaken van den dag wisten te filosofeeren, vriendinnen der bewindsmannen, en voorstanders van het vrije huwelijk, zonder gebed en priester gesloten. Voor al deze gevoelens vonden zij vurige bewonderaars onder het mannelijk onderwijzers-personeel, dat de Commune tot haren dienst gereed vond.
In die wijken, waar de revolutie om den geest der bevolking het niet waagde, de religieuzen te verdrijven, werden deze toch op allerlei manieren bemoeilijkt. Zoo vaardigden de Commune leden decreten uit, waarbij het verboden werd, de kinderen des morgens vóór schooltijd naar de kerken te geleiden, godsdienstig onderwijs in de school te geven enz. Dit alles geschiedde ‘in naam der godsdienstvrijheid.’
Op nog een ander punt werd het godsdienstig gevoel der Parijzenaars diep gekrenkt. Wij weten allen, hoe de meest lichtzinnige en ongodsdienstige Franschman toch niet lichtelijk aan zijn dierbare dooden het laatste gebed en de lijkplechtigheden der Kerk onthouden zal. Waarde Commune dit beletten kon, mocht er onder haar bestuur van dit alles niets gebeuren. Er mochten alleen burgerlijke d.i. godsdienstlooze begrafenissen zijn. Zoo gebeurde het o.a. dat eene familie haren doode naar de kerk van St.-Jacques geleidde, kort nadat dit gebouw door Communemannen in bezit genomen was. De bloedverwanten en vrienden komen met het lijk voor de kerk, en willen het daar binnen dragen. Een schildwacht verbiedt den toegang, en er ontstaat een woordentwist tusschen de geleiders van het lijk en de daar aanwezige soldaten der Commune. Op het gerucht komt een officier toeschieten. ‘Wat zijn dat voor zotternijen?’ snauwt hij de treurende bloedverwanten toe; ‘voert uwen doode maar zonder wijwater naar het kerkhof; die bespottelijke vertooningen zijn niet meer noodig; dat alles hebben wij afgeschaft.’ En of de bedroefde lieden klaagden en weenden, of zij smeekten, en er op aandrongen, dat zij den laatsten zegen des priesters voor hun afgestorvene mochten vragen, het baatte niets - zij werden meêdoogenloos heengezonden, en zonder gebed en zonder priester werd de kist neêrgelaten in den doodenkuil.
Zoo werden alle uitingen van het godsdienstig leven op het wreedst verstoord, zoo de vrijheid van geweten in naam dier vrijheid zelve op het hart getreden. En men moet niet denken, dat al deze vervolgingen tegen den godsdienst bij dat volk aan een overmatige spanning der sterk geprikkelde zenuwen, aan den drang der tijdsomstandigheden of oogenblikkelijken hartstocht te wijten waren; neen, dat alles is volgens een vooraf beraamd plan, volgens een stelselmatig doorzetten dier revolutionairen geschied. De woordvoerders en aanstokers van dien opstand, meest leden der Internationale of der Loge, hebben dat langen tijd te voren alles voorzien en berekend, en ook na de dagen der Commune schroomden zij niet dergelijke plannen voor de toekomst te smeden. Zij hebben het grondbeginsel der revolutie naar het voorbeeld hunner vaderen, ‘de reuzen van '87,’ tot in zijne verste gevolgtrekkingen doorgezet, zij willen alle gezag vernietigen, goddelijk en menschelijk; openlijk en onbeschaamd gaven zij toen en geven zij nog heden aan hun onbeteugelden hoogmoed en duivelschen haat tegen God en godsdienst lucht! ln omvang en tijdduur was het werk der Communemannen slechts de dwaze naäperij van datgene, wat de godloochenaars der groote fransche Revolutie gedaan hebben, maar in het kwaadaardige hunner bedoelingen hebben zij aan een Danton, Marat of Robespierre niets toegegeven! Ook de Commune gaf voor ‘de rechten van den mensch’ te herstellen, en zij meenden dit slechts te kunnen doen door de rechten van God te vernietigen! Dat hebben zij beproefd door het lasteren van Zijn heiligen naam, dat hebben zij beproefd door het vermoorden Zijner priesters, het verwoesten Zijner tempels, het schenden van Zijn heiligdom; dat hebben zij beproefd in woord en daad, en men weet niet wat grooter te noemen, den dollen waanzin of den duivelschen hoogmoed, die zich uit in een woord, dat in onze dagen schaamteloos aan het hoofd van een der fransche bladen stond, en dat al hunne theorieën, al hunne plannen, al hunne gruwelen omvat: ‘ni Dien, ni maître, geen God, geen meester meer!’
Die dwazen, zij begrijpen niet, dat zonder de rechten van God, de rechten van den mensch niet bestaan kunnen, wijl alle recht in God alleen zijn oorsprong vindt. Zij begrijpen niet, dat daar, waar God en Zijne heilige wet geloochend wordt, de mensch, aan zijne hartstochten ten volle overgegeven, gelijk wordt aan het verscheurend dier, dat de rechten noch van anderen kent, noch eerbiedigt; zij weten niet, wat wij katholieken altijd geleerd hebben, dat waarachtige vrijheid alleen op waarachtigen godsdienst steunt, dat godsdienst alleen recht en waarheid leert, en de waarheid alleen ons kan vrijmaken: ‘veritas liberabit vos.’
(Wordt vervolgd.)