verschenen hun verdeelde tongen, als van vuur, zich neêrzettende op een ieder van hen. En allen werden vervuld met den Heiligen Geest, en begonnen in verschillende talen te spreken, naar dat de Heilige Geest hun gaf uit te spreken.’
Allen werden vervuld met den Heiligen Geest; de belofte van den Godmensch was volbracht; de Vader had den Vertrooster gezonden, ‘die met hen blijven zou in eeuwigheid;’ de Geest van waarheid was over en in hen neêrgedaald, de Geest, ‘dien de wereld niet kent;’ de Geest, ‘die hen alles leeren en hen alles indachtig maken zal, hetgeen Kristus tot hen gesproken had;’ de Geest, ‘die, van den Vader uitgegaan, van den Zoon getuigenis geven zal.’ En voor wie zal die getuigenis worden afgelegd? Voor de geheele wereld; want aan alle volken der aarde de leer van Kristus te verkondigen, was den apostelen door den Goddelijken Wetgever des Nieuwen Verbonds als eerste en hoogste plicht opgelegd. Dat plechtig getuigenis zullen zij bezegelen met hun bloed en uit dat bloed zullen nieuwe getuigen opstaan, die het andere woord des Zaligmakers zullen bevestigen: ‘Ik zal met u zijn tot aan het einde der wereld.’
Inderdaad de nederdaling van den H. Geest gold als de plechtige afkondiging van de Wet des Nieuwen Verbonds; daardoor werd de H. Kerk, in 's Heilands dierbaar bloed gesticht, voor joden en heidenen geopend; allen moesten haar binnentreden, omdat voor allen Kristus gestorven was, omdat voor allen de H. Geest was neêrgedaald, sprekende in de apostelen de talen aller volkeren, opdat allen zouden deelachtig worden aan de heilgenaden, die de H. Geest in hunne harten zoude uitstorten.
Deze is de verheven beteekenis van het hoogfeest van Pinksteren. Verheugen en verblijden wij ons dan op dien heiligen dag, waarop ook die zelfde Geest ons vervullen zal met Zijne zeven hemelsche gaven, die sedert bijna negentien eeuwen de harten van alle geloovige katholieken hebben vertroost, versterkt en geheiligd. Scharen wij ons daarom in den geest onder die uitverkorenen van den eersten der kristelijke Pinksterdagen, door den teekenaar onzer plaat, Julius Schnorr von Carolsfeld, zoo treffend eenvoudig weêrgegeven; en smeeken wij met hen, dat de H. Geest ook in onze dagen van ongeloof ‘het aanschijn der aarde vernieuwe.’
C.