of onze zanger Da Costa met profetischen blik de gruwelen der Commune heeft aanschouwd, 't is of zijn oor reeds de klanken heeft opgevangen van het lied, dat in die dagen scherper in toon en driester dan ooit, in naam der vrijheid zou worden aangeheven. In naam der vrijheid! Hoe dikwerf heeft dat woord reeds tot dekmantel der afschuwelijkste misdrijven moeten dienen! Hoe velen hebben die leus gebezigd om eigen hoogmoed en heerschzucht te bevredigen en de volksscharen, door dat woord verblind, aan hunne hartstochten dienstbaar te maken! Wat al tronen zijn er omver geworpen, wat al vorsten vermoord of verdreven, wat al revolutiën, burgertwisten en regeeringloosheid met al hare ellende over de volkeren gebracht, alles onder den kreet van vrijheid! Waarlijk, die leuze heeft dikwerf een duivelschen invloed uitgeoefend op de harten, en men zou huiveren dat woord uit den mond van het volk te vernemen!
En toch, vrijheid is eene gave Gods, vrijheid is eene der heerlijkste voorrechten van 's menschen adeldom, en de vrijheidszucht is door God zelven in ons hart gelegd. Zoo oud als de mensch is en zijne geschiedenis, heeft dat verlangen naar vrijheid steeds luid in hem gesproken; in boeien en kerkers zoo wel als bij het ongestoord genieten, bij den wilde, zoo wel als bij den fijn beschaafden man van de wereld, bij jong en oud, bij zwakken en machtigen uitte zich steeds die fiere, die edele vrijheidszucht. Zij was de leus van alle volkeren, zij was de kreet waaronder duizenden dapperen, wien de vrijheid dierbaarder dan het leven was, ten strijde togen.
Maar even als elke hemelgave kan ook de vrijheid misbruikt worden. Haar zijn door goddelijke en menschelijke wetten perken gesteld: en als zij die perken overschrijdt, als zij die wetten al meer en meer veronachtzaamt, dan ontaardt zij ten slotte in de grofste bandeloosheid, die zich uit in revolutie-kreten, die schaamteloos God las tert, en openlijk alle wet en gezag met voeten treedt. Dan is zij niet meer die kostbare hemelgave, de zegen der volkeren, maar dan is zij de vloek der volkeren geworden, omdat bandeloosheid de felste vijandin van alle maatschappelijke orde is.
Daar leeft nog eene andere zucht in het menschelijk hart, die zoowel als het vrijheidsgevoel hare rechten eischt, rechten, somtijds juist tegenovergesteld aan datgene, wat de vrijheid vraagt. De mensch is een maatschappelijk wezen; voor het samenleven heeft God hem geschapen, en de maatschappij, die hem opneemt in haar midden, stelt hem wetten, die hij moet eerbiedigen, vraagt hem offers, die hij noodzakelijk ten koste zijner vrijheidszucht brengen moet. Want het is onmogelijk, dat daar, waar velen samen zijn, een ieder de grillige luimen van zijn wil, zoo die aan anderen schade doen, straffeloos zal kunnen volgen. Als de een bijv, iets wenscht op te bouwen, terwijl een ander te gelijker tijd den lust gevoelt om het af te breken, dan zal een van beiden noodzakelijkerwijze zijn lust moeten beteugelen, en dus hierin zijne vrijheid van handelen beperkt zien. Als gij de stilte der rust wilt genieten op die plek, waar een ander zijn hart uitstort in de luidruchtigste vreugdekreten, als ik verlang van alle kanten het vrije daglicht toe te laten in mijne woning, terwijl het mijn geburen niet aanstaat, dat ik uitzie op hun erf, in deze en in duizenden dergelijke gevallen zal een van beide partijen, naar de eischen van het recht, zijne vrijheid in dat pnnt moeten opofferen of - er is geene maatschappelijke orde denkbaar; wie zich niet aan de maatschappelijke wetten, welke de absolute, persoonlijke vrijheid onvermijdelijk moeten beperken, onderwerpen wil, trekke naar de onbewoonde streken, waar hij in de eenzaamheid zijne vrijheidszucht den vollen teugel vieren kan. Hierin nu ligt het kwaad der revolutie-mannen, dat zij voor zich zelven de meest onbeperkte, onbeteugelde vrijheid, de bandeloosheid gewild bebben en, na het omverwerpen der bestaande orde, noodzakelijkerwijze de grootste tirannen voor anderen geworden zijn. Dat is het kwaad geweest der groote revolutie op kerekelijk gebied, de reformatie. Godsdiensten gewetensvrijheid scheen het vrome streven der hervormers, maar zij hebben die vrijheid alleen voor zich zelven geëischt, en zijn de felste vervolgers der katholieken geworden. Vrijheid, gelijkheid, broederschap, was het machtwoord der groote fransche revolutie, en die zelfde revolutie riep een schrikbewind in het leven. Vrijheid was ook de kreet der Commune, en nooit gruwelijker, nooit schaamteloozer dan in hare dagen, is de vrijheid van persoon, de vrijheid van het woord, de vrijheid van godsdienst op het hart getreden. Het schijnt werkelijk, of die lieden toen met blindheid zijn geslagen geweest, zoo dwaas, zoo bespottelijk heeft hunne ongerechtigheid zich zelve tegen gesproken. Wij weten allen hoe de leus ‘vrijheid van drukpers’ het geliefkoosd stokpaardje van alle revolutie-mannen is. En ziet, nog geen vier en twintig uur is die Commune in het leven, of, haastig, in den nacht zelfs, decreteert zij de opheffing van het welbekende blad de Figaro, en het duurde niet lang, of een aanzienlijk aantal der invloedrijkste bladen deelden in het zelfde lot; natuurlijk alleen omdat deze de vrijheid namen, met communards in gevoelen te verschillen. ‘Vrijheid van godsdienst, vrijheid van geweten,’ dat is een ander machtwoord der revolutie, en ook de Commune pronkte met die leuze bij elke gelegenheid; maar schaamteloozer dan in hare dagen is de katholieke godsdienst zelden vervolgd, is zijn eeredienst zelden verstoord, zijn zijne tempels nooit ontheiligd, en zijn zijne priesters nimmer schandelijker vervolgd en vermoord.
De gevangenneming van den doorluchtigen kerkvorst, den edelen Mgr. Darboy, vervulde, zelfs in die dagen, geheel Parijs met ontzetting, en in het lot van het hoofd, van den aartsbisschop, spiegelde zich reeds af wat de ledematen zouden te lijden hebben. De Commune, - ‘in aanmerking nemende dat vrijheid een der eerste grondbeginselen is der fransche Republiek - in aanmerking nemende dat de vrijheid van geweten de eerste der vrijheden is’ - verklaarde al zeer spoedig officiëel en openlijk de goederen der geestelijke congregatien tot nationaal eigendom, en beval, dat men onmiddellijk een onderzoek naar de hoeveelheid en waarde dier goederen zou instellen, om die ten bate der schatkist aan te wenden. En het is onder die leuze van vrijheid van godsdienst en vrijheid van geweten, dat de katholieke kerken op de meest heiligschennende manier zijn ontheiligd, bestolen en geplunderd, dat de priesters en religieuzen, kloosterbroeders en liefdezusters, dat zelfs de zusterkens der armen op baldadige manier ujt hare bezittingen zijn verdreven, en dat de vrijdenkers der Commune de vrijheid der katholieken vertrapt, en zich zelven met de goederen der vervolgden verrijkt hebben.
De verschrikkelijkste toneelen, die ons aan de dagen der beeldstorming herinneren, zijn in de dagen der Commune voorgevallen. Wij zullen naar het verhaal van een ooggetuige eene bende gefedereerden volgen, die onder aanvoering van een paar leden van het revolutionair bewind zijn uitgezonden, om eene katholieke kerk in bezit te nemen, en alle goederen van waarde, als nationaal eigendom, daaruit weg te voeren.
Deze bende, ontzaglijk aangegroeid door eene roofgierige menigte, nadert het kerkgebouw, in deze dagen van vervolging zorgvuldig gesloten. Als weleer de beeldstormers verstaan ook deze lieden hun beroep. Met kracht van hamers en balken gaat het op een beuken en rammeien der zware kerkdeuren, die zoo spoedig niet voor het geweld bezwijken. De straatjongens, door het oponthoud ongeduldig geworden, hebben zich in dien tusschentijd reeds een anderen weg gebaand, en klimmen langs de verbrijzelde vensters het heiligdom binnen. Eindelijk zijn de deuren losgevlogen: de menigte stormt, onder het bulderen van een revolutie-lied, als een geweldige stroom naar binnen. In een oogwenk zijn alle ornamenten, schilderijen, kruiswegen, heiligenbeelden, die slechts onder hun bereik vallen, vernietigd, een troep dringt aanstonds naar voren, naar het altaar; men gaat het heilige der heiligen schenden, en is het den priesters niet gelukt nog tijdig de gewijde vaten in veiligheid te brengen, dan slaan zij de heiligschennende handen aan het verhevenste, het kostbaarste wat de katholiek in zijn tempel bezit, wat hij daar vereert en aanbidt, en zij bespotten en onteeren het H. Sacrament op eene manier, somtijds zoo gruwelijk, dat dit hier niet mag beschreven worden, zoo gruwelijk, dat men Gods barmhartigheid bewondert, die zulke booswichten niet onder het bedrijven dier misdaden verplettert. De heilige vaten, kelken. cibories, monstranzen, dat alles is een goede rijke buit, maar de roofzucht is hiermede niet voldaan. In de sacristie breekt men kasten en laden open, en de kostbaarste gewaden worden voor den dag gehaald, van hunne gouden oplegsels beroofd, en moeten vervolgens tot spot der booswichten dienen. Elk hunner grijpt een stuk der gewijde paramenten, en looit zich op voor het duivelachtig spel. Hier ziet men de lange witte albe geworpen over een blauwen matrozenkiel, ginds dekt het gewijde kasuifel den wapenrok van een half beschonken soldaat; liederlijke vrouwspersonen, met roket of koorkap omhangen, dansen voor liet altaar arm aan arm met harer waardige mannen, in de togen des priesters gestoken; anderen vertoonen eene processie, en met opgestoken vaandels trekken zij voort, en bootsen onder allerlei spotternijen de plechtigheden van den heiligen eeredienst na. Eenige straatjongens en lichte deernen hebben onderwijl den preekstoel beklommen en vertoonen daar hunne onzedelijke kluchten. Alles joelt en dringt door elkander en gilt en schreeuwt, nu eens ter bespotting een kerkelijk gezang, dan weêr de Marseillaise of een ontuchtig straatlied.
Gods heiligdom is het toneel van ontzettende verwoesting, de woonstede Zijner heerlijkheid is het voorportaal der hel, de tempel des duivels geworden. Het rumoer en de wanorde, die alle beschrijving te boven gaan, duren voort, zoolang tot de grap het volk verveelt. Dan rukken zij zich de ontwijde paramenten van het lijf, en verlaten den ontheiligden tempel; enkele dragen zelfs tot op straat de teekenen van hun goddeloozen spot; in losbandigheid en brasserij verteren zij daarna den prijs hunner heiligschennende rooverijen. Weinige goudstukken vloeiden in de staatskas van datgene, wat de Commune zoo plechtig tot nationaal eigendom verklaard had.
Dergelijk lot trof een aantal kerken van Parijs; er was niemand, die het waagde Gods heiligdom te verdedigen; want het brooddronken gepeupel, belust op zulke schandalen en hunkerend naar buit, was oppermachtig in die wijken, waar de revolutie door de wapenen van Versailles nog niet beteugeld was. Het is ook niet te verwonderen, dat onder zulk een toestand de uitoefening der godsdienstplechtigheden in de ongelukkige stad geheel gestaakt was; geen enkele priester kon zich veilig op straat vertoonen; alleen waagden zij het, als in de bangste dagen der kerkvervolging, in leekenkleederen daarheen te sluipen, waar aan het ziekbed van een stervende hunne tegenwoordigheid noodzakelijk vereischt werd. Verlaten en gesloten waren de kerken, als deze ten minste niet door de Commune gebruikt, of door het gepeupel tot het houden van revolutionaire clubs gebezigd werden.
Een ooggetuige, die een van die vergaderingen, in eene kerk gehouden, bezocht, geeft daarvan de volgende beschrijving: Nooit, zegt hij, heb ik dolzinniger schouwspel gezien: het gebouw was vol kinderen, vrouwen en mannen, de laatste natuurlijk als echte vrijdenkers, met gedekte hoofden. Een verward rumoer gaat er op uit die ordelooze menigte; het geschreeuw der kinderen vermengt zich met het gillend gesnap der vrouwen, terwijl de zwaardere mannenstemmen, den grondtoon vormen van dit helsch concert. Vlak voor den preekstoel, in het midden der kerk, hebben zich een viertal mannen aan eene