Hoozen.
Wie heeft niet dikwijls op de hoeken van straten, in de nabijheid van hooge gebouwen, of op het land bij boomen en huizen opgemerkt, hoe blaêren, stofjes en lichte voorwerpen daar een soort van wilden rondedans uitvoerden, waarbij zij dikwijls tamelijk hoog werden opgevoerd?
Die draaiende beweging ontstaat uit de ontmoeting van twee luchtstroomen, die elk uit eene verschillende richting komen, ofwel uit het plotseling invallen van een krachtigen luchtstroom in eene onbewogen luchtmassa. Naar gelang de luchtstroomen, die elkander aldus ontmoeten, eene grootere snelheid hebben, naar die mate is ook de draaiende beweging, die zij veroorzaken, sterker.
Neemt de bovengenoemde rondedans van blaadjes, papiertjes en stofjes zulke groote verhoudingen aan, dat hij boomen ontwortelt, schoorsteenen meêvoert en verbazende stofwolken opjaagt, dan krijgt hij den naam van wervelwind. Is de draaiende beweging echter nog sterker, dan noemt men ze eene hoos.
Gewoonlijk ontstaan de boozen in de hoogere luchtlagen, dikwijls in eene onweêrswolk en bij stil weêr. Het schijnt dan alsof een gedeelte der wolk zich van deze afscheidt en in den vorm van een draaienden trechter naar beneden daalt. Soms trekt die omgekeerde kegel zich een oogenblik omhoog, maar weldra strijkt hij weêr op de aarde neêr, om daar dikwijls de schromelijkste verwoestingen aan te richten. Het kan ook gebeuren, dat de luchtstroomen elkaar nabij den grond ontmoeten en dat de hoos alzoo beneden begint. In dat geval ontstaat even als in het vorige eene spiraalvormige beweging der lucht, die alles meêvoert wat zij op haren weg ontmoet. Bij de omdraaiing namelijk verwijderen de luchtdeeltjes zich ten gevolge der middelpuntvluchtende kracht vap de as der draaiende luchtkolom, zoo dat daardoor een luchtledig ontstaat, dat door luchtdeeltjes uit den naasten omtrek wordt aangevuld. Nu is de lucht aan de oppervlakte der aarde het dichtst; de luchtdoeltjes zijn daar in het grootste aantal voorbanden en bij gevolg zullen zij vandaar in de grootste hoeveelheid aanstroomen en oprijzen, allerei voorwerpen, die zij op den bodem aantreffen, met zich voortsleurende.
Behalve deze draaiende beweging, heeft de hoos veelal non een voorwaartsche in de richting der resultante van de krachten der beide luchtstroomen. Dikwijls legt zij een overgrooten weg af, waarop haar spoor steeds door verwoestingen van allelei aard gekenmerkt is. Strijkt zij over het water heen, dan doet zij dit in hare onstuimige beweging deelen en er ontstaan twee kegels, de eene van water met den tap naar boven, de andere van lucht met den top naar dien van de waterkolom gekeerd.
Men kan zich voorstellen, welke ontzettende gevolgen zulk eene waterhoos kan na zich sleepen, wanneer zij haar weg vervolgens weêr over land neemt. In de vorige eeuw vond men tusschen de daken der Groote Kerk te Zutfen een haai; bij andere gelegenheden heeft men visschen en garnalen op groote afstanden van zee uit de lucht zien vallen; beide verschijnselen kunnen slechts aan waterhoozen worden toegeschreven.
Om een denkbeeld te geven van de vreeselijke kracht, die eene hoos kan uitoefenen, laten wij eene korte beschrijving volgen van de waterhoos, die op den 22en October 1844 de stad Cette trof. Zij kwam uit zee en richtte bij haren tocht over de stad zulk eene schade in gebouwen en daken aan, dat de stad het voorkomen had alsof zij een bombardement had doorstaan. Toch was de snelheid der aanrukkende hoos, volgens de verzekering van personen, die ze hebben zien aankomen, niet groot, daar zij ze gedurende eenige minuten konden gaêslaan. Allen schilderen de hoos af als eene dikke en zeer zwarte wolk, die naar boven wijd toeliep en zich onder veel regen en wind met de andere wolken Vereenigde. Het benedeneinde was zeer dun en reikte tot aan de zee, die zij met veel geraas deed opbruisen. Met toenemende snelheid naderde zij de haven, onder geweldigen stortregen en hagelslag, vergezeld van bliksemstralen. Achttien vaartuigen werden op het strand geworpen en verscheidene menschen kwamen deels hierbij, deels onder het puin der instortende huizen, om het leven.
Het jaar daarop, den 19en augustus 1845, verwoestte een dergelijk verschijnsel het Noordbrabantsche dorp Zevenbergen en richtte ook op andere plaatsen aanmerkelijke schade aan.
Een der geweldigste windhoozen uit den laatsten tijd heeft zich den 18en augustus 1875 te Hallsberg in de zweedsche provincie Nerike voorgedaan. Volgens de beschrijving van prof. Hildebrandson kwam die hoos uit een bosch en trok voort in de richting van het noordoosten, alle boomen ontwortelende en alle gebouwen omverwerpende, die zij op haren weg ontmoette. Meer dan duizend zware boomstammen, die een stuk grond van 300 meter lengte en 160 meter breedte bedekten, werden neêrgeveld en soms op verscheidene kilometers afstand geslingerd. Genoemde professor onderscheidde insgelijks de draaiende en de voortgaande beweging der hoos en zijne waarnemingen bevestigden de thans algemeen aangenomen theorie van het ontstaan der hoozen, uit de ontmoeting van verschillende luchtstroomen. Vroeger zag men er namelijk een electrisch verschijnsel in, en de bliksemstralen en donderslagen, waarvan de hoozen dikwijls vergezeld gaan, rechtvaardigden wel eenigszins dat vermoeden. Tegenwoordig echter acht men de electrische verschijnselen, die zich bij de hoozen voordoen, veeleer een gevolg, dan wel de oorzaak van die groote omwentelingen in den dampkring.
Achterstaande gravure geeft ons een denkbeeld van de uitwerking van hoozen in de groote afrikaansche zandwoestijn. Het zand wordt dan niet meer in ééne richting door den wind voortgezweept, maar wordt opgeheven in den vorm van hooge, kronkelende zuilen, die als reusachtige spaken een fantastischen dans uitvoeren. Te gelijker tijd wordt het azuur des hemels bleek en grauw; het zonlicht wordt verduisterd, de gezichteinder schijnt in te krimpen; het gloeiende stuifzand, dat in de lucht is opgenomen, maakt deze ongeschikt voor de ademhaling, en wanneer een van die draaiende zandkolommen een voorwerp ontmoet, waarop het eenigszins vat kan krijgen, dan wordt dit opgelicht en soms op grooten afstand weggeslingerd.
Gelukkig duurt dit verschijnsel slechts Kort. Bijna oogenblikkelijk is het evenwicht weêr hersteld; de lucht wordt weder helder, de dampkring wordt gezuiverd en de zandkolommen vormen schoone kegelvormige heuvels, die door menschenhanden zorgvuldig opgeworpen schijnen.
Zichier hoe een reiziger, die in de woestijn door zulk eene hoos overvallen werd, het verschijnsel beschrijft:
‘Terwijl wij eene vlakte doorkruisten, welke met ontelbare zandheuvels bezaaid was, zagen wij er plotseling een dertigtal rondom ons zich opheffen, zich tot hooge zuilen verlengen en al draaiende over den bodem der woestijn voortschuiven, met de wendingen en schuifelingen van reusaclitige slangen, die door onze nadering gewekt waren. Op het gezicht dier zandhoozen, welke zich te midden van stofwolken neêrbogen, oprichtten en kruisten, zou men gezegd hebben, voorwereldlijke monsters te zien, welke uit hunne onderaardsche krochten oprezen om zich weder in het bedrijvige leven te mengen. Maar weldra waren de luchtkrachten, welke ze te voor-