De verlichting der stad Parijs.
Het hedendaagsche Parijs zwemt bij avond en bij nacht in eene zee van licht; men kan gerust zeggen dat eene wandeling of een rijtoer door de hoofdstad van Frankrijk bij kunstlicht treffender en indrukwekkender is dan op vollen dag. De duizenden gaspitten op de straten, in de winkels en magazijnen herscheppen den avond in een helderen dag en verspreiden een tooverachtigen glans om zich heen, hier en daar nog verhoogd door het zilverwitte licht der electrische lampen.
Het laatste woord over de straatverlichting is nog niet gezegd, en niet onwaarschijnlijk is het dat het schitterende electrisch licht, waarmeê te Parijs voortdurend ernstige proeven genomen worden, zijn ouderen concurrent, het gas, binnen enkele jaren geheel verdringen zal. Wij willen ons niet in de mogelijkheid of waarschijnlijkheid daarvan verdiepen, maar in korte trekken de ontwikkeling der straatverlichting in de wereldstad nagaan, - een geschiedenis die, in het klein, ongeveer die van alle andere steden is.
Tot in het begin der zestiende eeuw was Parijs van alle straatverlichting verstoken en dus bij donkere avonden en nachten in een Egyptische duisternis gehuld. Zulks was te meer het geval, omdat, wanneer te acht uur in den avond de toren van de Notre-Dame de avondklok luidde, alle lichten in de winkels moesten uitgedoofd worden. Dan werden de straten en pleinen der hoofd stad zoo vele moordholen, waar het leven en de beurs der voorbijgangers voortdurend in gevaar verkeerden. Om dien toestand te verbeteren werd het luiden der avondklok opgeheven; later namen de burgers des avonds lantaarns meê, tot eindelijk de stedelijke overheid de zaak ter hand nam. Onder de regeering van Frans I vaardigde zij in 1524 eene verordening uit, inhoudende dat de bewaarders van huizen in tijden van beroeringen, wanneer de diefstallen en moorden zich vermenigvuldigden, te negen uur des avonds een lantaarn met een brandende kaars aan een der vensters van de eerste verdieping moesten plaatsen.
Gedurende anderhalve eeuw was dit de eenige manier van verlichting der zich snel uitbreidende stad. Eerst onder Lodewijk XIV werd tot eene vaste en openbare straatverlichting overgegaan.
Van kaarsen voorziene lantaarns werden thans aan de uiteinden en in het midden van iedere straat geplaatst; eenige der langste straten ontvingen één of meer bijlantaarns. Men achtte deze gebeurtenis van zoo veel gewicht, dat er een herinneringsmedaille van geslagen werd. Overigens, de gebrekkige straatverlichting hield een geheele eeuw stand; eerst in 1769 werden lampen met lichtspiegels ingevoerd en wel een 3500tal, van traanpitten voorzien. Vele dichters van dien tijd bezongen in gloeiende verzen dien vooruitgang en ieder was met de nieuwe manier van verlichting ten zeerste ingenomen. Ze hield dan ook vele jaren onveranderd stand, doch breidde zich tevens allengs uit, zoo dat de straten van Parijs in 1835 reeds 12.702 lichten telden. In de nauwe en kronkelende straten brandden de lichten alle nachten en den geheelen nacht door; in de hoofdstraten, op de boulevards en pleinen werd met den stand der maan rekening gehouden. In het zelfde jaar 1835 bezat Parijs een 135tal gaspitten: het waren de eerste proeven van gasverlichting zoo als men weêr de laatste jaren proeven neemt met electrisch licht. Spoedig werd het gas als de voornaamste manier van verlichting aangenomen, in afgelegen straten bevinden zich echter nog altijd lantaarns, die door petrool of patentolie verlicht worden. In het jaar 1874 bestond de openbare verlichting van Parijs uit 34.224 gaspitten en 959 olielantaarns; de stedelijke gebouwen werden door 18.111 gaspitten verlicht. Op dit oogenblik zijn het aantal gasvlammen op de straten tot 36.000 gasvlammen gestegen, terwijl nu nog altijd 940 olielantaarns dienst doen. De openbare verlichting van Parijs kost jaarlijks 5 millioen franken.