Merkwaardigheden op het gebied van wetenschap, nijverheid en kunst.
INHOUD: De tijdbol te New-York. - Vleêrmuizen-guano. - Brandnetels als veevoeder.
Wat hoort men niet dikwijls klagen over het verschillen der klokken in eene zelfde stad, een gebrek dat zulke onaangename gevolgen na zich sleept en toch zoo gemakkelijk kan verholpen worden. Te New-York althans heeft men een zeer eenvoudig middel bedacht om niet alleen al de inwoners der reusachtige wereldstad, maar zelfs die mijlen ver in het rond wonen, op de hoogte te houden van den juisten tijd van den dag.
Boven het gebouw der Telegraph Union is namelijk een kolossale bol aangebracht, dien men op achterstaande gravure vindt afgebeeld, en die door zijnen val op een bepaald oogenblik den juisten tijd aangeeft van het observatorium van Washington, ongeveer negentig uren van New-York gelegen.
De time-ball of tijd bol bestaat uit twaalf aaneen gevoegde koperen platen en is zoo groot dat men hem op aanzienlijken afstand zien kan. Elken dag wordt hij aan het boveneinde van den standaard vast gemaakt door middel van een electro-magneet, die hem loslaat Zoodra de sterrekundige van het bovengenoemd observatorium, die met de regeling van den tijdbol belast is, den electrischen stroom doet ophouden. Van onderen is hij van eenige ijzeren cilinders voorzien, die juist passen in evenveel ijzeren staven, waarop de bol bij zijn val terechtkomt. Verschillende uurwerken in de stad zijn op den regulateur van de Telegraph Union geregeld, die niet alleen met het observatorium van Washington, maar ook met dat van Allyghany en Cambridge verbonden is.
Aan alles komt een einde, ook aan den overgrooten voorraad guano, die in Chili en Peru gevonden werd en die voldoende scheen om de geheele wereld tot op den laatsten dag van bevruchtende mist te voorzien. Men heeft er trouwens in de laatste jaren znlk een druk gebruik van gemaakt, dat het niet anders kon, of de ontzaglijke hoop moest ten slotte wel minderen. Een eerste gevolg van dat drukke gebruik is voorzeker het stijgen van den prijs der guano, en al zou er ook vooreerst geen vrees bestaan, dat er behoefte aan die miststof kwam, dan zou die prijsverhooging reeds eene voldoende reden zijn om naar eene stof te zoeken, die de guano kan vervangen.
Volgens eene correspondentie nu in de Revue Brittannique is onlangs de aandacht gevestigd op eene nieuwe soort van guano, de uitwerpselen namelijk van verschillende soorten van vleermuizen (cheiropteren), die men in groote hoeveelheden aantreft in de holen en grotten, welke door die dieren bezocht worden. In den Indischen Archipel, op sommige eilanden der Antillen en in enkele staten van Zuid-Amerika moeten dergelijke natuurlijke mistpakhuizen in groot getal gevonden worden.
De vleêrmuizen-guano, hoewel niet van zoo voortreffelijke hoedanigheid als de vogel-guano, moet toch een voortreffelijk bemestingsmiddel zijn en dientengevolge eene bepaalde waarde hebben. Een ambtenaar in de Vereenigde Staten, die in het bijzonder met de behartiging der belangen van den landbouw belast is, schat ze op eene waarde van tusschen 40 en 210 gulden per ton. Hij spreekt in zeer gunstige bewoordingen over monsters van die miststof, welke uit Texas afkomstig waren, en achtte ze beter dan visch-guano. In Texas vindt men verscheidene grotten, welke tusschen de vijftien en twintig duizend tonnen dezer guanosoort bevatten. Ook Virginië is in dat opzicht rijk bedeeld.
De vleêrmuizen, waarvan al die mest afkomstig is, moeten dan ook letterlijk ontelbaar zijn. Zoo verhaalt men van een reiziger, die onlangs generaal Ord op een tocht vergezelde, dat deze in zulk een grot, niet ver van de kleine stad Selma gelegen, naar zijne schatting, tientallen van millioenen vleêrmuizen aantrof. Wanneer die dieren hunne donkere schuilhoeken verlieten, dan was de lucht als door ontzaglijke rookwolken verduisterd.
Zoo goed kan men den grond niet bemisten en bewerken, of hij brengt nog altijd distelen en doornen voort, overeenkomstig het spreekwoord volgens hetwelk onkruid nooit vergaat. Het kan daarom niet anders dan nuttig zijn, wanneer men van dit onkruid nog partij weet te trekken, zoodat het in zekeren zin ophoudt onkruid te zijn.
De brandnetel leent zich daar uitnemend toe, en in Zweden wordt zij dan ook niet als onkruid beschouwd, maar als goed veevoeder in het groot gekweekt. Dat zij op elken grond tiert, geen verzorging behoeft en tegen alle weêrsgesteldheid bestand is, zal wel niet gezegd behoeven te worden, evenmin als het bevreemding zal wekken dat de plant in één jaar vijf of zes oogsten levert. Merkwaardiger is dat koeien, met brandnetels gevoederd, meer en beter melk geven dan die, welke op de weide grazen.
Om de brandende eigenschap weg te nemen, moet men de brandnetels, als ze versch gemaaid zijn, eenige uren laten weeken. Gekookte en gekapte netelbladen kan men tevens tusschen het kieken of ganzenvoeder mengen, waardoor men betere eieren zal verkrijgen. Ook paardenkoopers voederen hunne paarden met brandnetels, omdat zij meenen opgemerkt te hebben, dat daardoor de huid der paarden glanziger wordt.