De Belgische Illustratie. Jaargang 13
(1880-1881)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– AuteursrechtvrijVan den hak op den tak.Een boeck-kas op een haef dat is een lustigh dingh Cats heeft wel gelijk te zeggen, dat een boekenkast, wel te verstaan, met nuttige boeken gevuld, een aangenaam iets is, vooral wanneer men op het land woont. Ik heb er heden te meer ondervinding van, want de lucht is met grauwe wolken overtrokken en het regent aanhoudend. Ik moet dus in mijne kamer blijven, en ik zal u daarom, waarde lezers, de indrukken van dat kamerleven en het aangename van een boekenkast, mededeelen. Mijn opschrift kondigt aan dat ik van den hak op den tak zal springen. Even als verandering van spijzen den eetlust opwekt, hoop ik dat ook afwisseling van onderwerp, den leeslust zal gaande houden. Ik zit een oogenblik in een ouden leuningstoel in gedachten verzonken. Er heerschte eene diepe stilte in het vertrek en op eens hoor ik een geluid als het tikken van een zakhorloge in mijne nabijheid. Na eens goed geluisterd te hebben, komt het mij voor dat het getik in mijn stoel plaats heeft. Ik had wel hooren zeggen dat dit geluid door een kevertje veroorzaakt wordt; doch ik wilde er nu meer van weten en nam een boek over de insekten handelende, uit mijn boekenkast. Doch nu werd de taak zwaar. Hoe nu dat diertje onder zoovele duizende kevers gevonden? Ik overzag de verschillende familiën en vond die der houtboorders (Xylophagi) en onder deze dacht ik het aan te treffen, doch te vergeefs gezocht: ik vond niets dat er aan geleek. Nu viel mijn oog op de familie der zaagsprietigen (Serri Cornia) en na lang zoeken vond ik eindelijk den deugniet die bezig was mijn leuningstoel te ondermijnen. Het diertje is het huiskevertje (Anobium pertinax), waarvan de larve gaten boort in ons houten huisraad. Dit kevertje is niet meer dan 0,005 meter lang en zwart achtig bruin van kleur; het mannetje veroorzaakt een eigenaardig getik als dat van een zakuurwerk. Het bijgeloof meent daarin de voorspelling van den naderenden dood te zien, daarom noemen het de Franschen l'horloge de la mort. Ik was nu tevreden met deze ontdekking en nam een oud boek in perkamenten band in handen dat ik op eene veiling gekocht had. Bij het doorbladeren ontwaarde ik dat elk blad doorstoken was, waardoor het boek bij de bibliophilen minder waarde heeft. Voor mij wekte het de nieuwsgierigheid op om te weten, welk diertje die gaatjes nu weder geboord had. Ik begon met hernieuwden iever te zoeken, en ik las dat ook dit kevertje tot een der tien soorten van het geslacht Anobium behoort. In de bibliotheek van het Girard College te Philadelphia, is een geheel vak met 49 boekdeelen, in eene rechte lijn, door dit diertje doorboord. Die boekdeelen waren zeker niet zeer merkwaardig, daar het kevertje veel tijd noodig gehad heeft, om die lange reis etende en werkende af te leggen. Bijgevolg waren die boeken lang in rust gebleven. Wanneer ik mij eens bij mijn doorstoken boek bepaalde, en alles onderzocht wat er op betrekking heeft, geloof ik veel stof tot onderhoud te zullen vinden. Bij voorbeeld stellen wij de vraag; Wat is een boek? Wij kunnen daarop antwoorden Het boek is de levendige en blijvende uitdrukking van de gedachten en de wetenschap der menschen. Het is daarom een verspreidingsmiddel geworden van vele goede gedachten en wetenschappen, maar helaas! ook tevens van kwade denkbeelden en valsche leeringen. Weldra werd | |
[pagina 260]
| |
het boek een uitgestrekte en bloeiende tak van nijverheid De kunst om boeken te vervaardigen heeft haren oorsprong uit Griekenland. De boekwinkels bevonden zich aldaar onder de poorten der tempels en schouwburgen. Vele personen werden aan dezen tak van nijverheid gebruikt. Men had een schrijver (bibliographus), een binder (bibliopegus), een verkooper (bibliopola), en diegenen, welke zich met het lijmen bezig hielden, noemde men glutinatores. Vroeger werden de boeken op papyrusGa naar voetnoot(1) of perkament geschreven, welke op eenen cylinder van buksboom of ebbenhout gerold waren. Aan het einde van den cylinder bevond zich een knop van ivoor, goud, zilver of diamant (bulla), waarop de naam van het werk, de schrijver of boekverkooper gegraveerd was.
stoute poes!
Er heerschte eene groote weelde in de boeken; elk blad werd met cederolie bestreken en men schreef met gouden en zilveren inkt op purper velijn. Plato gaf 9000 franken voor drie kleine boekjes van Philolaus van Croton. De boeken waren zoo duur, dat men die aan minvermogenden verhuurde. Later werden de boeken in vierkanten vorm gemaakt en bestonden uit verschillende perkamenten bladen, welke zoo als thans aaneen ge- | |
[pagina 261]
| |
hecht werden. Daardoor ontstond de kunst der boekbinderij. Het perkament wordt van de huid der geiten en schapen gemaakt door bereiding met kalk; het velijn is kalfsvel. Men zegt dat Eumenes, koning van Pergamus, het gebruik van het perkament heeft uitgevonden; doch waarschijnlijk was het lang vóór hem bekend, want de Joden hebben van Mozes tijd af de wet op perkament geschreven. In de 10de eeuw kwam het papier van katoen vervaardigd in gebruik, waarvan men de uitvinding aan de Chineezen toeschrijft. Dit papier was niet zeer duurzaam, en men kwam later op het denkbeeld papier van linnen te vervaardigen. In de 14de eeuw bestonden er reeds belangrijke papierfabrieken in Frankrijk.
keizer frederik ii en petrus de vinea.
Toen men eene goedkoope stof voor het schrift gevonden had, kwam men al spoedig op het denkbeeld, om ook dit op eene gemakkelijke wijze te vervangen, en zoo werd de drukkunst uitgevonden. Langzamerhand werd de drukkunst tot volmaaktheid gebracht, breidde zich hoe langer hoe meer uit en werd der geheele menschheid dienstbaar gesteld. Honderd duizende boeken-copiëerders van vroegere tijden werden langzaam vervangen door honderd duizende letterzetters en drukkers van onze dagen. In de staatsdrukkerij te Weenen zijn 969 per- | |
[pagina 262]
| |
sonen werkzaam en wordt een stoommachine van twintig paardenkrachten onderhouden. Men vindt er 46 enkele en dubbele snelpersen, 40 steendrukpersen, 24 koperplaatpersen; er zijn 150 millioenen letters in voorraad en men heeft er voor de tentoonstelling van 1852 te Londen het Onze Vader gedrukt in 608 verschillende talen en dialecten. Ik moet eindigen, want ik word waarlijk duizelig van het lezen van dusdanige opgaven. In mijn boek vind ik schoone kopergravuren. Het kopersnijden is het tegenovergestelde van het houtsnijden; De trekken in plaats van verheven, zijn hol. Dit was van ouds bekend onder den naam van Niello. Eenige jaren na de uitvinding van de schildering met olie door de gebroeders Van Eyek, hetzelfde jaar toen Faust en Guttenberg te Mentz hun eersten Latijnschen bijbel zonder jaartal drukten, werd de kunst van op koper te snijden uitgevonden. Men gebruikte haar voor de kelken, heiligdommen, handvesten der degens, enz. Het was Maso Finiguerra, goudsmid van Florentiën, die er in Italië de uitvinder van was. Hij had de gewoonte de platen die hij vervaardigde in solfer af te gieten, en eene zwarte stof in de diepten van de gesnedene trekken te vrijven, om zoodoende donkere tonen en kracht aan de omtrekken te geven. Bij het afgieten in solfer ontdekte hij toevallig, dat het zwart zich aan het solfer vast hechtte, en hij dacht dat dit ook wel op papier zoude plaats hebben. Dit gelukte hem, en zoo werd het afdrukken van gegraveerde koperplaten gevonden. Behalve het merkwaardige dat mijn boek mij te lezen geeft, geloof ik er al van gezegd te hebben wat er van te zeggen is. Terwijl ik nu een oogenblik weêr rustig in mijn leuningstoel zit en onwillekeurig op het tapijt tuur dat mijn tafel bedekt, zie ik de sporen van eene mot, het kleine diertje dat veertienmaal in den Bijbel als zinnebeeld voorkomt. Kent gij wel de woning van de mot, waarde lezer? Zie ik heb er eene voor mij liggen; zij is in den vorm van een kokertje met verschillende bonte kleuren uit de haren van miju tapijt gemaakt. ‘Als een mot, die haar huis zelf af knaagt, zal hij zijn huis bouwen,’ staat er in het Boek Job, 27, 18. In dat kokertje leeft een zilverachtig rupsje (Tinea Papezella) en dat rupsje wordt later een vlindertje met donker grijsachtige vlerkjes en een wit kopje; maar wat zie ik, de zon is reeds aan het dalen achter de boomen in het verschiet, de dag is waarlijk weggevlogen; dank aan mijne boeken die mij zoo aangenaam hebben bezig gehouden. De regen heeft ongehouden, de lucht klaart op en ik neem van u afscheid, om de frissche avondkoelte in mijnen tuin te genieten.
A.M. Oomen. |
|