kon begeven, ten einde op de wereldberoemde hoogeschool dier stad zich in de rechten te bekwamen, Het duurde niet lang of Petrus bewees dat zijne buitengewone talenten tot hun recht kwamen en beloofde toen reeds te eeniger tijd een uitstekend staatsman te zullen worden. Tot doctor in de rechten bevorderd, na met schitterenden bijval zijne academische studiën volbracht te hebben, trok hij weldra de oogen der toenmalige staatslieden op zich. Ware hij in andere handen gevallen dan in die van Frederik II, ware hij meer geloovig kristen dan eerzuchtig staatsman geweest, hadde hij gestreden voor de rechten der Kerk in plaats van die op de meest slinksche manier te bestrijden, - zijn vermaardheid zou grooter, zijn roem onvergankelijk, zijn eer vlekkeloos, zijn leven vruchtbaar, zijn einde gelukkig geweest zijn.
Het was in het begin van 1221 dat Petrus de Vinea zijn politieke loopbaan aanving en in dienst trad van keizer Frederik II. Zijn keizerlijke meester belastte hem met een allergewichtigste zending naar Sicilië; de rechterlijke kennis van den toekomstigen kanselier zou de vuurproef moeten doorstaan, hem werd opgedragen het wetboek voor het koninkrijk Sicilië te herzien. De uitslag voldeed den keizer in de hoogste mate, en van toen af verbond hij Petrus aan zijn persoon. Spoedig steeg Vinea in de gunst des keizers en verwierf van dezen de ondubbelzinnigste bewijzen van achting en toegenegenheid. In 1225 benoemd tot opperhofmeester van het keizerlijk paleis, nam hij in 1232 deel aan de grootste staatszaken en werden hem de gewichtigste zendingen naar Engeland en Frankrijk toevertrouwd. Kanselier van het gansche duitsche rijk was hij de eerste na den keizer; geen besluit van eenig belang werd genomen zonder zijn voorkennis en toestemming, en al wat in Duitschland naar eereambten dong, wendde zich uitsluitend tot Petrus de Vinea.
Het vertrouwen, dat Frederik II zoo onbepaald in zijn rijkskanselier stelde, steunde niet enkel op het diep en scherp verstand van Petrus, of op diens uitgebreide kennis van het recht, of op diens juisten blik in den toestand des rijks, - het lag dieper, het rustte bovenal op beider overeenstemming in de oplossing der staatkundige en godsdienstige vraagpunten van dien tijd. Hij was met hart en ziel gehecht aan zijn keizer, diens stieven naar de heerschappij over Italië ook het zijne; hij deelde in alles, wat slechts voeren kon tot het bereiken van zijns meesters doel; schroomde niet de laagste middelen aan te wenden om het gezag en de macht des Pausen in de Kerkelijke Staten zelfs te breken; offerde zelfs zijn katholiek geloof op, ten einde de gunst van den wreeden kerkvervolger, Frederik II, te behouden.
Te ver zoude het ons voeren wilden wij, ook maar in breede trekken, de geschiedenis schetsen van de gebeurtenissen uit den jammerlijken strijd, dien Frederik en zijn kanselier voerden tegen de heilige rechten der Pausen. Genoeg, Paus Innocentius III beriep in 1245 te Lyon eene algemeene kerkvergadering, waarop over Frederik II het banvonnis, dat in die dagen gelijkluidend was met eene vervallenverklaring van den keizerstroon, werd uitgesproken. Van dat oogenblik dagteekent de ondergang van Frederik en zou ook Petrus de Vinea tot zijn smart ondervinden, dat de wagen van Gods rechtvaardigheid langzaam maar zeker de Kerkvervolgers verplettert. Nog stond Petrus in groote gunst bij zijn keizer, toen hij dezen een oorlog aanraadde, die met een algeheele vernietiging van Frederiks leger afliep en den keizer zelven dwong binnen het sterke Cremona een schuilplaats te zoeken. Van deze nederlaag maakten de benijders van Petrus' roem en grootheid gebruik, om den bevoorrechten kanselier in ongenade te brengen bij den keizer, voorgevende dat Petrus heulde met 's keizers vijanden en het op last dezer laatsten was geweest dat zijn gunsteling hoogverraad had gepleegd, waaraan de ongelukkige afloop van den veldslag moest toegeschreven worden.
Dat het Frederik pijnlijk aandeed, dat het hem diep griefde, te moeten hooren dat zijn boezemvriend, de man dien hij tot den vertrouwde zijns harten gemaakt had, dien hij met gunsten overladen, tot de hoogste rijksbetrekking verheven had dat Petrus de Vinea hem verraden, hem overgeleverd had aan zijn vijanden, wie die het niet gevoelt, het niet ten volle beseft? Toch aarzelde Frederik geloof te slaan aan de vuige lastertaal zijner vleiers; wel kende hij de eerzucht van Petrus, doch tot zulk een schandelijk misbruik maken van het vertrouwen, hem in zoo ruime mate geschonken, neen daartoe achtte hij zijn kanselier niet in staat. Ware er geeu omstandigheid, die den keizer overtuigde van de schuld zijns gunstelings, na die vreeselijke beschuldiging voorgekomen, Petrus zoude tot aan den dood van Frederik den hoogsten eerepost behouden hebben. Dan Petrus vijanden rustten niet en weldra bood zich voor hen de gelegenheid aan, om hun haat en afgunst tegen den rijkskanselier bot te vieren.
De nevensgaande gravure geeft ons het treffend beeld van het oogenblik waarop de schandelijk list, die de verachtelijk benijders aan Petrus spanden, en waarin deze door zijn gehechtheid aan zijn vorst onvermijdelijk vallen moest, gelukte.
De keizer die te Cremona verbleef, was door eene zware ziekte aangetast. Petrus die zoo gaarne het leven van zijn keizer redden en zich in diens gunst wilde staande houden, raadpleegde den keizerlijken arts over den gevaarlijken toestand des zieken, wiens genezing hem zoo zeer ter harte ging. De hovelingen, die Petrus vijandig en overtuigd waren van zijn gehechtheid aan den keizer, wisten door beloften en geschenken den trouweloozen doctor over te halen, een geneesmiddel gereed te maken waarin een sterkwerkend vergift gemengd was. Niets natuurlijker dan dat den geneesheer de vrees bekroop, verschrikkelijk te zullen gestraft worden, wanneer de moordaanslag mislukte. Hierop juist hadden de samenzweerders gerekend. Niet de geneesheer, maar Petrus de Vinea moest den beker aanbieden; hij zelf behoefde slechts den kanselier op de onfeilbare kracht van het geneesmiddel te wijzen, dan zou deze zich zeker met de zaak belasten, om den keizer te bewegen den beker te ledigen. Nauwelijks had de geneesheer den kanselier onderricht over de noodzakelijkheid van den drank, dien de keizer, wilde hij zijn leven behouden, gebruiken moest, of aanstonds was Petrus gereed hem behulpzaam te zijn in het overhalen van Frederik tot het drinken van het heilzaam vocht. Weinig bevroedde de trouwe dienaar hoe schandelijk een misdaad men hem, in zijne onwetendheid, poogde te doen plegen. Vooraleer de lage list zou volvoerd worden, hadden de verachtelijke hovelingen zorg gedragen, dat de keizer door middel van een brief kennis droeg van den aanslag tegen zijn leven. Het was hun niet te doen den keizer te dooden, alleen Petrus de Vinea was het voorwerp van hunnen haat.
Allen waren in 's keizers zaal vereenigd en Frederik op zijn troon gezeten, toen de geneesheer met Petrus binnentrad, terwijl de laatste den beker in de hand hield. Smart en onrust teekenen zich op de gelaatstrekken des keizers en met een stem vol droefheid spreekt hij: ‘Mijne vrienden, mijne ziel vertrouwt op u; ik smeeke u, ziet wel toe dat gij mij geeu vergift in plaats van een geneesdrank aanbiedt.’ Ontroerd en niet wetende waaraan die woorden des keizers toe te schrijven, roept Petrus uit: ‘Mijn heer en meester, hoe menigmaal heeft deze geneesheer, die ook de mijne is, u niet heilzame artsenij aangeboden! Waarom zoudt gij er thans voor vreezen?’ Dof blikt Frederik op beiden neêr en beveelt zijn lijfwacht zich achter de verraders te plaatsen, terwijl hij tot den geneesheer voortgaat: ‘Drink en geef mij het overige.’ Deze echter ontstelt en uit vrees voor de ontdekking zijner euveldaad werpt hij den beker op den grond, waardoor het grootste deel van den vergiftigden drank uit den beker vloeide. Overtuigd van den aanslag tegen zijn leven, beveelt de keizer eenige ter dood veroordeelden uit de gevangenis binnen te leiden en gelast, dat deze het weinige dat de beker nog bevat zullen uitdrinken. Bijna op hetzelfde oogenblik storten deze ongelukkigen dood voor de voeten van Frederik neêr en op hartverscheurenden toon roept de zielsbedroefde keizer uit: ‘Wee mij, wanneer zij, die mij zoo na aan het hart zijn, zoo tegen mij samenspannen, wien zal ik dan nog mogen vertrouwen.’ Terstond veroordeelde de keizer den geneesheer ter dood, die weinige oogenblikken daarna zijn welverdiende straf onderging. Petrus de Vinea werden op last van Frederik de oogen uitgestoken, hij werd in den kerker geworpen, om na onderzoek der gepleegde misdaad de doodstraf te ondergaan.
Treurig lot van den grooten kanselier, maar nog jammerlijker uiteinde van den grijzen staatsman! In den kerker bracht hij zich zelven om het leven. Afschrikkend voorbeeld voor allen, die in onze dagen de Kerk van Kristus vervolgen!
C...