Stoute poes!
‘Foei! stoute poes, is dat nu voor de zoete melk, die ik u straks gegeven heb? Moest ge me daar zoo voor krabben, 'k Zal het aan ma zeggen, hoor. Gauw, maak dat u weg komt, ge krijgt nooit melk meer van Wim!’
Aldus hooren we den kleinen jongen van onze gravure zijne verontwaardiging lucht geven over de zwarte ondankbaarheid van zijn gunstelinge, die zijne weldaden zoo snood miskend heeft.
Wacht maar Willem, denken wij er bij: want wij willen den kleine met geene zedepreek lastig vallen; als ge groot zijt, zult ge nog wel eens over wat erger ondankbaarheid en miskenning te klagen hebben, ten minste wanneer gij uwe weldaden altijd zoo breed uitmeet als nu.