De Belgische Illustratie. Jaargang 13(1880-1881)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij Vorige Volgende Twee voor een. Het kind is bleek, het kind is dood; De moeder weent zich de oogen rood. 't Ligt beeldschoon in het kistje neer; Zij kust het voor de laatste keer. Naar 't kerkhof draagt men 't langzaam heen; Zij blijft nu met haar smart alléén. Wel weet ze: 't lijkje daalt in de aard', Het zieltje zweefde hemelwaart; Toch zoekt ze in huis 't verloren kind... Het is zijn speelgoed wat zij vindt. Ach, ledig blijft het kleine bed, En 't kinderstoeltjen onbezet. - Getrokken wordt haar moederhart Naar 't plekje, waar 't begraven werd. Zij ziet er roosjes waar het rust, Als ze op zijn koontjes heeft gekust. Zij hoort er vogels, wier gefluit Haar toeklinkt als zijn stemgeluid. Een straal breekt door de treurwilgblaân: Zoo stralend zag zijn oog haar aan. Lang knielt zij bij het grafje, en zacht Bidt zij om Hemeltroost en -kracht. Zij gaat, en onderdrukt haar rouw, Begeeft zich naar een groot gebouw, En deelt haar onbeschrijflijk wee Aan eene Liefdezuster mee. Deez' spreekt haar troostend toe: ‘De Heer “Geeft u voor één twee englen weer!” Zij leidt haar rond, toont vriendlijk haar Ginds kindren spelend met elkaâr; Hier kleinen slapend bed aan bed In ééne kamer frisch en net. De slaap kleurt hun de kaakjes rood; Heel anders kleurt de bleeke dood. Zacht tredend langs de bedden heen, Ziet zij deze englen een voor een. De moederliefde vult haar hart En sluit de wonde van de smart. Op eens, wat wederhoudt haar tred? Zij meent, haar kind ligt daar te bed... Hoe oud is dit? - ‘Twee jaren pas!’ - Zoo oud juist als haar lievling was. Hetzelfde blonde en krullend haar En blauwe en stralend oogenpaar. 't Steckt haar de handjes lachend toe En stamelt het zoetklinkend: ‘Moe!’ De moeder slaat met blij geween Haar armen om het kleintje heen; Zij tilt het uit de legerstee En zegt: ‘Dit weesje neem ik mee!’ ‘Ik trek het mooie kleertjes aan En voed het als mijn kind voortaan.’ ‘God zij gedankt, nu 'k in dit kind In plaats van één twee englen vind!’ B. van Meurs. Vorige Volgende