De afgod thor.
Deze god werd altijd in eene zaal of groote tent geplaatst en voorgesteld, zittende op een stoel, met de voeten op een zeldzaam dieren vel. Op zijn hoofd droeg hij een gouden kroon, waarboven in een krans twaalf gouden sterren blonken. In de hand hield hij een rijksstaf.
Aan dezen god schreef men een groote macht toe; men meende dat hij de heerschappij voerde over winden en zeeën en dat er geen volk op aarde leefde, dat niet aan hem onderworpen was.
Met hem tot vriend had men geen kwaad te vreezen; doch die zijn toorn hadden opgewekt, werden door alle mogelijke kwalen en ongelukken bezocht. Dat hij donder en bliksem, hagel en regen te zijner beschikking had, maakte hem in de oogen van het volk te geduchter.
De dag van dezen god noemde men Thunresdeag, De Engelschen noemen hem Thursday, de Denen en Zweden Torsdag of Torstag en wij Donderdag,