Oosten en westen.
Er zijn vele zeden en gebruiken, die de Arabieren en Turken tot onze tegenvoeters maken.
Zij scheren zich het hoofd niet de kin, en wij doen dat omgekeerd. Bij ons is het afnemen van het hoofddeksel in tegenwoordigheid van een ander persoon een teeken van achting, bij hen een blijk van minachting. Als zij eene kerk binnen treden, houden zij den tulband op het hoofd en doen hun schoenen of pantoffels uit; wij doen het tegenovergestelde. Zij bestijgen een paard van de rechter-, wij van de linkerzijde. Wanneer wij iemand op straat ontmoeten, wijken wij uit beleefdheid voor hem op zij; zij drukken zich bij het ontmoeten van een meerdere tegen den muur van de huizen. Zij schrijven van rechts naar links, wij van de linker- naar de rechterzij. Aan tafel houden zij 't fatsoenlijk, zich zelf 't eerst te bedienen; wij zorgen eerst voor onze gasten. Als ons een vriend naar de gezondheid onzer vrouw vraagt, dan beschouwen wij dat als eene beleefdheid; de Oosterling houdt het voor eene beleediging als men hem vraagt hoe zijne vrouw het maakt. Hunne rouwkleeding is wit. de onze zwart. Wij wasschen onze handen door ze in het water te steken; zij, door zich water over de handen te laten gieten.
de afgod woden.
de afgod thor.