Eene episode uit den Vendée-oorlog.
De strijd der Vendeeërs voor altaar en troon, in het begin door de helden der groote fransche revolutie zoo geminacht, doch die een veldheer als generaal Hoche eischte om hem in bloed te smoren, zal steeds een der gedenkwaardigste bladzijden in de fransche geschiedenis blijven, waaruit men leeren kan wat eene onwankelbare trouw aan godsdienst en vaderland vermag. De heldenmoed, door deze landlieden, wier eenig wapen dikwijls uit dorschvlegel of zeis bestond, aan den dag gelegd, heeft menigmaal de menschenmaaiers van het Schrikbewind doen sidderen, zoo dat men ten slotte het verraad de plaats van het krijgsbeleid moest laten innemen, om eene armzalige overwinning te bevechten op mannen, vrouwen en kinderen, die nooit geleerd hadden een wapen te hanteeren en het oorlogvoeren hoogstens bij naam kenden.
Maar deze eenvoudige landlieden zagen zich ook bedreigd in het dierbaarste wat zij bezaten. Het monster der revolutie was, zoo als in den aard van zijn karakter ligt, begonnen met de altaren omver te halen en de priesters te dooden; het had de gedrochtelijke klauwen geslagen aan den troon en deze daad bekroond met een koningsmoord. Altaar en troon waren echter voor de Vendeeërs symbolen van het hoogste geluk in het ander, en van een zeker welzijn in dit leven, en als één man stond de geheele Vendée op, toen de republikeinsche legers aan hare grenzen verschenen om de bewoners deelachtig te maken aan de gunsten en voorrechten van de ééne en ondeelbare republiek, zoo als het heette, en dat in gewone taal overgezet, beteekende: het vermoorden van priesters en edelen; het berooven en schenden van kerken en kasteelen; het afzweren van het geloof om de eeredienst van de godin der Rede daarvoor in de plaats te stellen en eindelijk het inlijven van de Vendeesche jongelingschap in de legers der republiek, die als de draagster dezer beginselen, ze overal met geweld zou trachten voort te planten.
Het is ons doel niet een overzicht te geven van deze worsteling, of na te gaan hoe zij een einde nam met de onderwerping van een land, dat op enkele oogenblikken geheel opgewassen bleek tegen de wereldveroverende republiek. Naar aanleiding onzer gravure, willen we een greep doen in de heldenfeiten van de ‘ridders op klompen,’ zoo als de Vendeeërs eens spottend genoemd zijn, doch dat voor hen eer. eeretitel is geworden, die hen het roemruchtigste volk kan benijden.
Generaal Charette, een der mannen, die de Vendeeërs tegen de republikeinsche legers aanvoerde en wiens gevangenneming later hooger werd geschat dan eene schitterende overwinning, voerde hoofdzakelijk een guerilla-oorlog, dewijl zijne krijgers niet genoeg geoefend en gedisciplineerd waren, om een slag in het open veld te wagen.
Op zekeren dag, dat hij met de zijnen van een welgeslaagden tocht terugkeerde, stiet hij op eene vijandelijke overmacht, die terstond aanstalten maakte om dat handjevol Chouans naar de andere wereld te helpen. Daar echter Charette niet gewoon was zich te verbergen, wanneer er een gevaar dreigde, bespeurde de republikeinsche bevelhebber weldra, dat zich deze geduchte kampioen onder de kleine troep bevond; hij spande daarom alle pogingen in om zich van hem meester te maken.
Alvorens hij echter nog den mond geopend had om zijne bevelen te geven over de manier van aanvallen, viel het kleine leger der boeren als eene lawine te midden der republikeinsche soldaten, bracht er de verwarring, die dikwijls het loon is van de stoutmoedigheid, om daarna als bij tooverslag in verschillende richtingen te verdwijnen, zoo dat er als het ware van het Vendeesch legertje niets meer scheen overgebleven dan enkele vluchtelingen, die zich rechts en links met den meesten spoed verwijderden.
De republikeinen zetten de vluchtelingen na, om hen kort daarna opnieuw vereenigd te vinden. De schok is geweldig maar kort, want weêr verdwijnen de Vendeeërs op het teeken door den aanvoerder gegeven. Verschillende malen stooten de yijandelijke benden aldus op elkaar, totdat eindelijk het hoopje Vendeeërs een laatste schuilplaats moet zoeken in eene kerk. Van daar uit openen zij een hevig geweervuur op de aarzelende republikeinen, wier gelederen aanmerkelijk gedund zijn, tot dat eindelijk de ammunitie ontbreekt.
Charette overziet zijn. toestand met een enkelen blik. Met een dier korte maar bezielende toespraken, die de Vendeeërs tot alle heldenfeiten in staat maken, wakkert hij de zijnen aan, om als zij den dood niet meer kunnen ontsnappen, ten minste te sterven te midden hunner vijanden, en onder den kreet: ‘Voor God en vaderland!’ grijpt bij den witten koninklijken standaard, stormt zijne mannen voor de kerk uit, om hem midden in de vijand olijke gelederen te dragen en vandaar de zijnen aan te sporen hunne vlag uit de moordenaarshanden van hen, die hun koning den dood door de guillotine deden sterven, te redden.
Niemand der kleine heldenschaar is achtergebleven; want voor God en vaderland hebben zij den ongelijken strijd begonnen, voor God en vaderland willen zij sneven, en tegen zulke mannen is elke strijd onmogelijk, ten minste indien de overmacht niet te verpletterend is. Het strijdgewoel duurt slechts kort; want de verstomde republikeinen deinzen met ontzetting af voor zulk eene heldhaftigheid, waartegen de meest berekende republikeinsche koelbloedigheid niets vermag, en achten zich gelukkig aan de handen van die schijnbaar levensmoede mannen te ontsnappen, die hun moed en doodsverachting klaarblijkelijk aan eene hoogere ingeving ontleenen dan aan een zucht naar buit of oorlogsroem.
Charette is weêr overwinnaar gebleven en leidt het overschot zijner mannen haar de zoo even verlaten kerk terug om daar den God der overwinningen hun dank te betuigen, dat Hij zijn heiligdom voor de schennende handen der plunderaars heeft gespaard, alsmede dat het dorp aan eene ramp is ontkomen, welke niet te overzien zou geweest zijn. Na dezen plicht volbracht te hebben, wacht hen een andere: het begraven der gevallen makkers.
Met den eerbied aan belden verschuldigd wordt hun de laatste eer bewezen, en aan het graf neemt Charette opnieuw het woord om den moed zijner schaar aan te vuren, om hen te wijzen op de bijzondere wijding van hun tegenstand, en de martelaren voor de goede zaak in hunne gebeden aan te bevelen. Onder den herhaalden kreet van: ‘Voor God en Vaderland,’ die destijds door de geheele Vendée weerklonk, gaat men uiteen om de bloedverwanten van de gesneuvelde gezellen het roemrijk einde der helden meê te deelen en met hen een traan te weenen van droefheid en vreugde, droefheid over het geleden verlies, vreugde over den benijdenswaardigen dood.
Op dergelijke manier werd in de Vendée gestreden. Er zijn groote gevechten geleverd en steden ingenomeu, waarbij de laudlieden de zege mochten bevechten, doch meestal leden zij in groote ontmoetingen de nederlaag. Juist in de guerilla-gevechten, als wij er een geschetst hebben, waren zij onverwinlijk.