Elk wat wils.
Wenken en raadgevingen door Parvulus.
Een der grootste plagen, mijne heeren, die 't menschdom in 't algemeen kwellen....
Och Hemel, hoor ik eenige mijner lezers meesmuilen, waar moet dat heen? Wij zijn zoo veel deftigheid van onzen Parvulus niet gewoon.
Accoord en daarom - weg met dat gepreek. en te goeder trouw en vriendschappelijk weêr gesproken; ik wilde maar vertellen, dat ik eens bij eene inspectie van soldaten, een jood eene afstraffing zag krijgen van den bevelvoerenden officier, omdat de loop van zijn geweer van binnen zoo vuil was.
‘Nah, heer hoffesier,’ zegde Nathan, ‘'this geen kous; het laat zich niet omkeeren!’
't Zelfde, wat Nathan hier van een geweerloop vertelde, laat zich zeggen van 't menschelijk lichaam. Neen, 't is geen kous, die men kan omkeeren om eens te zien, hoe 't er van binnen zoo al uit ziet. Integendeel, 't is een zeer donkere kelder, dien de Esculapen met eene lamp (maar ach zoo'n flauw licht dikwijls) binnen treden. Is het dan te verwonderen, dat ze zoo dikwijls verschillen van gevoelen, wat zoo heel erg niet zou wezen, ware de arme zieke maar niet de dupe van de historie! De een laat hem vasten, dat 't kraakt; de ander zegt: ‘Dat is teenemaal verkeerd; ge moet zoo veel eten, als ge maar kunt.’ En zoo zweeft onze goede sukkel tusschen Diaforius en Purgon ne sachant plus à quel saint se vouer, tot hij den moed en de dokters opgeeft en de barmhartige natuur hem gratis helpt. Zoo gaat het nogal eens.
de godin de maan.
Gelukkig is het aantal gemakkelijk en zeker te erkennen ziekten verreweg het grootste, en weet een dokter daarom in 't algemeen met moreele zekerheid, hoe hij te handelen heeft. Toch blijft in alle geval, wat Hippocrates reeds zegde: ‘ars longa, vita brevis, judicium difficile; d.i. eene zeer moeielijke wetenschap, wier uitoefening, zelfs na eene lange praktijk, juist niet van de gemakkelijkste is. Intusschen, zeg ik, zijn er gevallen genoeg, die geen twijfel toelaten en onder deze staan wel voorop de gewone koude of tusschenpoozende koortsen, eender grootste plagen, mijne heeren, die 't menschdom in 't algemeen en ons, Vlamingen in 't bijzonder kwellen.... Maar, 't is ook waar, pardon, ik was het alweêr vergeten, dat ik niet op den preekstoel sta. Bewaar me, dat is nog nooit gebeurd, en zou ik nu op mijn ouden dag beginnen? Jamais; dus:
de afgod de zon.
Gij allen kent, ten minste van hooren zeggen, deze groote Polderplaag. 't Begint gewoonlijk met lusteloosheid, hoofdpijn, vermindering van eetlust, pijn in de ledematen, ietwat gele kleur en aangeslagen tong. Op eens wordt de zieke door koude huivering overvallen, beven en tandenklapperen blijven niet uit; de huid is dor en bleek, 't aangezicht blauw, alsmeê lippen en nagels; pijn in lenden en leden, drukking op de borst, maar vooral de kou! Geen jassen of mantels die helpen, geen kussens of dekens, geen kruiken met warm water, 't helpt niets. De zieke ligt te klapperen en te schudden, dat het bed er van davert.
Doch zachtkens aan verandert het toneel. De huid is rooder en gezwollen, de pijnen blijven weg, de hitte begint en met haar de dorst, de onleschbare dorst. Na een uur, twee of drie houdt ze op en beginnen hoofd en borst van zweet als te druppelen, de mond wordt vochtig, de adem vrijer, de zieke slaapt in, en voor ditmaal is het toneel geëindigd.
de afgod tuisco.
Zoo ongeveer in groote trekken is dit de schilderij van wat zoo'n arme drommel gedurende eenige uren, en dat geregeld alle twee of drie dagen, heeft te onderstaan. Daarbij komt het pleizier, dat zijne kwaal al zeer weinig geteld wordt, 't Is maar de koorts, zegt men. Ja, maar wordt er niet intijds gezorgd, dezen vijand op de vlucht te jagen, wat dan? De lijders worden bleek als waren zij bloedeloos, krijgen eene aardvale, grauwe tint, verliezen de krachten en den moed, de milt zwelt, de stofwisseling is erg gestoord, zij beginnen op te zwellen en waterzuchtig te worden, 't eten smaakt niet meer, de stoelgang is ongeregeld, niet zelden treden neus- en tandvleeschbloedingen in, de lijder verzwakt meer en meer en dikwijls veroorzaakt deze schijnbaar zoo onbeduidende koorts òf rechtstreeks den dood òf maakt het terrein uitnemend geschikt voor andere doodelijke ziekten: longontsteking, tering, hersenlijden enz. Dit geldt nu nog maar alléén van de gewone tusschenpoozende koortsen. Ik wil zwijgen van die kwaadaardige malaria, die den zieke in een of twee aanvallen letterlijk ver moordt, en deze komt ook nogal eens voor, hoewel tegenwoordig minder dan vroeger, omdat we beter gewapend zijn, Goddank. Zeer dikwijls vertoont zich onze vijand nog niet loyalement en royalement, maar vermomd en verscholen onder het masker eener hevige, op geregelde tijdstippen terugkeerende zenuwpijn: hoofdpijn en migraine, tandpijn, buikpijn, pijn in den rug, in de beenen, in de borst, de tong, de hartstreek enz.; niets is hem heilig en geen vermomming inderdaad, welke hij niet vermag aan te nemen.
Ja, er is bijna geene ziekte, welke bij niet voorwenden kan. 't Is een lastige kameraad, en in moerassige streken vooral is het noodzakelijk, zelfs bij de verst van hem verwijderde ziektetoestanden, hem nooit uit het oog te verliezen. Ik heb hem zijn neus zien steken in ziektegevallen, zoo onverwacht en verrassend dat het haast niet om te gelooven was; ziet men hem over 't hoofd, dan geen quaestie meer van den lijder te helpen.
Maar, mijnheer Parvulus, wat kunt ge een ophef maken van dat ding; men neemt immers maar wat kina en de zieke is genezen.
Zoo, vriend, en meent ge, dat het zoo gemakkelijk gaat? Ja wel; maar ik zou u toch raden, er nog het volgende bij te voegen: Vermijd den mist en den nevel 's morgens vroeg en 's avonds tegen dat de zon ondergaat; wacht u voor koude vatten; draag flanel; laat u niet nat regenen; slaap nooit in de open lucht; geen buitensporigheden, welke dan ook; krachtig voedsel, een goed stuk vleesch met mosterd of peper, een glas wijn of goed bier, een tas goede koffie of thee. Verspil den tijd ook niet met zoogenaamde bloedzuiverende middelen; alleen in enkele gevallen (en daar zal uw dokter wel voor zorgen) zijn braak- en purgeermiddelen aangewezen. Is de koorts wezenlijk geconstateerd, dan niet getreuzeld, houw er flink op in, hoe eerder zoo beter, en dan moet ik zeggen, dat kleine giften zwavelzure chinine (geen kina), maar dikwijls gerepeteerd, bijv, om het half uur een of twee centigram, de beste diensten bewijzen, zonder den zieke aan 't gevaar van chinine-vergiftiging bloot te stellen. Is de koorts geweken, dan nog een heele poos de bovenvermelde voorzorgsmaatregelen in 't oog gehouden en een tijdlang wat staal gebruikt. Overigens zal uw dokter u wel verder helpen en terechtwijzen; dat is vooral noodzakelijk in verwaarloosde gevallen.