is de verhouding tusschen de zwaarte, die het trekken kan, en de zwaarte van zijn lichaam slechts 0.68, waaruit volgt dat een paard naar evenredigheid veel minder kan trekken dan een mensch, zoodat de uitdrukking: ‘zoo sterk als een paard,’ die men wel eens met betrekking tot een mensch bezigt, eigenlijk niet juist is.
Maar de kracht van het paard is wezenlijk onbeduidend in vergelijking met die onzer schildvleugelige insecten, die helaas in al te grooten getalle op onze velden voorkomen. Zoo trekt de meikever of muldenaar bij voorbeeld een last met zich voort, veertien maal zwaarder dan het gewicht van zijn eigen lichaam. De schoone insecten, welke onder den naam van carabus bekend zijn, trekken zonder zichtbare inspanning een zeventien maal zwaarder gewicht voort, dan hun lichaam bedraagt, en eene andere keversoort, die voornamelijk in de maand juli in onze hoven voorkomt, is zelfs in staat eene massa, die twee en veertig maal zwaarder is dan zij zelf, gemakkelijk voort te sleepen.
De stootkracht is bij de insecten niet minder groot, en ook in dit opzicht schijnt de wet te heerschen, dat het insect zwaardere lasten kan verplaatsen, naargelang het kleiner in omvang en in gewicht is.
De schildvleugeligen, onder den naam van mistkevers bekend, en die nagenoeg de grootte van den meikever hebben, kunnen een gewicht voortstooten, zestien maal zoo zwaar als dat van hun lichaam, en de drekkever verplaatst op die manier zelfs negen en zeventig maal de zwaarte van zijn nietig lichaam.
Wat de vliegkracht betreft, hieromtrent heeft de heer Plateau opgemerkt, dat de zwaarte, die een insect bij het opvliegen kan meêvoeren, gewoonlijk gelijk staat met die van zijn eigen lichaam; weegt derhalve een of ander insect een gram, dan zal het slechts weinig meer dan een gram aan gewicht in de lucht kunnen meê nemen. Hieruit blijkt dus, dat de vliegkracht dezer kleine dieren veel geringer is dan hunne trekkracht.
Het is natuurlijk dat het spierstelsel der insecten, om zulke uitwerkselen te kunnen teweegbrengen, geheel anders ingericht moet zijn dan bij de gewervelde dieren, en dit is dan ook werkelijk het geval. Vooreerst zijn de spieren der insecten, hoezeer heel wat kleiner dan die van de dieren der hoogere orden, bijzonder talrijk. Daarenboven zijn zij niet vast aan elkander verbonden op de manier als bij de zoogdieren en bij den mensch, zoo dat uit de vereeniging van verschillende spieren krachtige spieren ontstaan. De wervelbanden zijn bij hen duidelijk van elkander te onderscheiden en dit heeft sommige natuuronderzoekers tot de onware bewering ge bracht dat bij eenige insecten meer spieren voorkomen, dan bij de zoogdieren. Zoo deelden professor Gervais en Lyonnet meê dat zij in eene rups 4500 spieren geteld hadden, hetgeen strikt genomen geene onwaarheid was, daar zij de afzonderlijke spierbundels en niet de geheele spieren telden.