tot dat op eens de dood een einde maakt aan 't toch zoo zwakke leven. zichier een ander voorbeeld. De kinderen hebben de mazelen. Het vertrek wordt potdicht gehouden, de kachel tot stikkens gestookt, de arme kleinen met bergen van dekens en kussens beladen; de dokter komt en zijn eerste werk is de vensters wagenwijd open te zette, de kachel eveneens, en de dekens van het bed te werpen. Wanhopige gebaren der tante! Zij beproeft wel den dokter het gevaatlijke van dit doen onder het oog te brengen, doch deze houdt zich bij zijn stuk en roept frissche lucht, frissche lucht! Omdat hij weet, dat de kinderen vergaan van inwendigen brand, dat dit juist het grootste gevaar aanbrengt en den kleine eene teug frisch water, eene frissche atmospheer zal goed doen. Nauwelijks is hij weg of, ja wel, de wijze tante heeft alles weêr op het oude! Onuitstaanbaar zijn ze, deze soort, maar honderdmaal erger, als men het ongeluk heeft er aan te treffen, die bijv, een poosje in een hospitaal hebben doorgebracht. Zoo had ik eens de eer een persoon tot patiënt te hebben, die opgepast werd door iemand, die een blauwen maandag werkzaam was geweest in het hospitaal te Gladbach. De zieke leed aan hevige hersencongestiën en klaagde o.a. erg over slapeloosheid; ik hoorde haar bedaard aan en geduldig, zoo als past; op eens valt echter de oppaster, om zich een air van gewicht te geven, de zieke in de rede en zegt: ‘dokter, ik zou ze maar morphine geven; of kent ge dat niet? Dat deden wij te Gladbach altijd.’
de tunnel onder de hudson in aanbouw.
Nota bene, ik dokter al bijna sinds een kwart eeuw.
Antwoord nu eens aan zoo'n verwaande wijsneus, dat morphine een zwaar vergif is, dat het juist daardoor verstompend werkt, omdat het de hersenen congestionnetrt; dat dus in dit geval dit middel teenemaal verkeerd en zeer geschikt was den toestand te verergeren, enz. Wat zou ze er van begrijpen? Niets. En wat zou ze blijven denken? Dat zij het grootste gelijk had. Ik antwoordde dan ook eenvoudig, dat ik met haar zou consulteeren, zoodra ze hare bewijzen van doctorale studie zou hebben overgelegd; tot zoo lang verzocht ik haar, zich met hare zaak te bemoeien en het oordeel over de zieke en wat haar toegediend moest worden aan mij over te laten, 's Anderendaags kreeg ik mijn ontslag en de zieke stierf na eenige weken.
Een ander voorbeeld: lk werd geroepen bij een kind van drie maanden, erg lijdende aan diarrhee, die niet veel goeds voorspelde; het kind kreeg de flesch en, op mijne vraag, wat er in was, kreeg ik tot antwoord: ‘Zoete melk.’ lk zei: ‘Hoor eens hier, medicamenten alleen kunnen hier niet baten; geen zoete melk in de flesch, maar heele versche botermelk.’ Natuurlijk de zoete melk stolt tot harde, onverteerbare klompen, welke het kind niet verteren kan, en die juist daarom de ontsteking van maag en darmen moeten verergeren. Dit was der moed r te geleerd en, daar het arme schaap toch wat moest hebben om op te teeren, volgens hare wijsheid, ging zij bedaard voort zijn maagske met zoete melk vol te proppen; het gevolg bleef niet uit: het kind kreeg maagverweeking, gangreen, enz. en de dood volgde na drie dagen. Bij de begrafenis had ik de voldoening(!) eene oude snuifneus tegen eene harer vriendinnen te hooren zeggen: ‘Onze dokter schijnt niet erg sterk te zijn in 't behandelen van kinderziekten.’
Natuurlijk, de dokter heeft een breeden rug, hij kan zich niet verdedigen, en 't is, o zoo gemakkelijk! hem eigen domheden op den schouder te schuiven. Laag is dit ook wel en onverantwoordelijk, maar, 't is maar een dokter! Zoo gaat het.
Die dokteren wil, moet dokters raad volgen, onder voorbehoud wel te verstaan, van eerst dezen raad te ziften in de zeef zijner onwetendheid en dan de zemelen van allerlei vooroordeelen er aan toe te voegen, 't Ware om te lachen als 't niet eerder tot weenen noodigde. Geen mensch, die 't niet leerde, zal zich onderstaan een gebroken horloge te repareeren, maar om 't menschelijk lichaam in orde te brengen, wat zoo oneindig meer samengesteld is dan een uurwerk, daarvoor heeft ieder kennis genoeg, en hoe dommer menschen, hoe meer pretentie, zoo als altijd. Voorwaar, dan zijn wij, dokters, groote dwazen, als dokteren zóó gemakkelijk is, eenige jaren op de universiteit te gaan slijten en dan, na omtrent een kwart eeuw praktijk, ons van den plicht van aanhoudende studie nog niet ontslagen te rekenen!
Mijne vrienden, in 't belang van den zieke bid ik u, volgt de bevelen van uw geneesheer getrouw op, zelfs dan als uw bekrompen kennis er de draagkracht niet van begrijpt; hij weet, wat hij zegt en waarom hij het zegt; hij heeft zijne goede gronden waarom hij dit beveelt en dat verbiedt, en 't leven des zieken hangt dikwijls af van een, in uw oog onbeduidenden, voorzorgmaatregel.
Dat overigens de dokters zelf niet duidelijk en omstandig genoeg hunne bevelen kunnen geven, daarvan wil ik nu ten slotte een paar staaljes uit eigen ondervinding aanbalen, zonder mijne lezers echter van zulke verregaande, ik zal maar zeggen, naïeveteit te verdenken.
Jan Dodden komt bij mij met eene bezetting op de borst; ik oordeelde het o.a. noodzakelijk, hem eene spaansche vlieg voor te schrijven, met last ze acht uren te laten liggen, dan een dag te wachten en vervolgens zich weêr bij mij te vertoonen. Jan komt op den bepaalden tijd twee dagen daarna terug, en zegt: ‘Heer dokter, de vlieg heeft niets gewerkt’. - Wat, Jan, niets gewerkt,’ zeg ik, ‘hoe is dat mogelijk!’ - ‘Ja, zie maar,’ antwoordde hij, ‘ze ligt er nog op.’ En met een doet Jan zijn vest open enz. en toont mij zijne bloote borst, waarop ik inderdaad de spaansche vlieg zie liggen, maar nog behoorlijk in het papier gewikkeld zooals de apotheker ze aan Jan had afgeleverd!
‘Ziet ge wel,’ zegde Jan grinnekend, ‘en voor dat ding heb ik nog veertig eentiemes moeten betalen...!’
Een andere, al even naïef, wien ik gezegd had: gij zult uwe hand goed omwonden houden en van deze zalf alle twee uren eene boon groot inwrijven, komt zich beklagen over de geringe uitwerking der zalf; hij had de hand ferm omwonden, dat was waar, maar, nota bene, alle twee uren de zalf niet op de hand, maar boven op den windel ingewreven! Een van de domste, die ik ooit onmoet heb, was wel zekere Dora T., die de zes haar medegegeven bloedzuigers in de pan had gebraden en stilletjes met een stuk brood opgepeuzeld.
Verschillende keeren is het mij gebeurd, als ik angstig en vol zorg naar een zwaren zieke ging, de voorgeschreven medicamenten onaangeroerd te vinden, en op mijne verbaasde vraag naar het waarom, het verbazend antwoord te ontvangen: ‘Och, heer, hij was immers veel te ziek om in te nemen, we wilden wachten, tot hij wat beter was, en dan beginnen.’ En dit met het domste gezicht van de wereld!
En nu, pour la bonne bouche; vrouw S. had iets aan 't kniegewricht, waarvoor ik haar een fleschje met tintura jodii gegeven had, met order alle dagen viermaal in te penseelen, er acht dagen meê toe te komen, en zich dan weêr bij mij aan te melden. Best. Ongelukkig, onder het naar huis gaan, breekt zij het fleschje, wat nu? Een ander gehaald natuurlijk. Ja, dat zoudt gij denken; vrouw S. dacht er niet zoo over; zij gaat stilletjes, zonder fleschje naar huis, wacht trouw acht dagen en komt zich toen weêr bij mij aanmelden. Zoo zijn er. En daarom kan ik het goed gelooven, als men mij verhaalt van patiënten, die, in plaats van het geschreven recept gereed te laten maken, het opeten, omdat de dokter gezegd heeft: van dit zult gij alle uren zoo veel nemen; of van een anderen dien men (den patiënt wel te verstaan) alle twee uren duchtig schudde in plaats van zijn drankje te schudden, zoo als de dokter bevolen had, en die het dan ook met den dood bekocht. Domheid wijsneuzerij en bijgeloof staan den verstandigen dokter, dikwijls meer dan men meent, erg in den weg. Daarom: hij heeft het toch zoo zuur, vergeet het nooit: die dokteren wil, moet s.v.p. ook dokters raad volgen.