De Engelschen in Zuid-Afrika.
Het trotsche Engeland, de beheerscher der zeeën, strekt nog altijd links en rechts zijne machtige armen uit, om als eene reuzenpoliep het eene land na het andere als buit naar zich toe te halen. In alle werelddeelen waait de Britsche vlag, en allerwegen streeft Engeland naar zijn ideaal, in het volkslied uitgedrukt:
Rule, Brittanuia, rule the waves!
Het ministerie Beaconsfield had naar een stout en wel aangelegd plan de uitbreiding der engelsche heerschappij in Zuid-Afrika ondernomen. In het oosten tot de Zambeze, in het Westen tot de Cunene zou de engelsche vlag voorwaarts dringen, en, wat de hoofdzaak was, die onmetelijke vlakten zouden zonder eenige militaire machtsontwikkeling, ja, zoo mogelijk, zonder een slalling te kosten, engelsch grondgebied worden. Hoe hersenschimmig ook dit plan velen moge voorkomen, was de uitvoering er van toch niet onmogelijk, en in het jaar 1877 scheen het alsof het zijne verwezenlijking nabij was.
Doch daar kwam onverwachts de Zoeloe-oorlog, die Engelands eerzuchtige plannen voor eene geheele poos knakte. Niet alleen toch kostte die verwoede oorlog streomen bloeds en schatten. aan geld, maar hij had ook voor den tegenwnor digen toestand van Zuid-Afrika hoogst nadeelige gevolgen. De nederlagen der Engelschen toch deden deze laatsten voor een groot gedeelte den invloed verliezen, dien zij tot nog toe bij de negervolken hadden weten te handhaven.
Cetewayo, de koning der Zoeloes, werd ten onder gebracht; maar nauwelijks was die vernielende oorlog beëindigd, of de Engelschen kregen met een nieuwen vijand te kampen, namelijk met de Basjcto's, een anderen negerstam.
De voornaamste aanleiding tot dien opstand was een maatregel, door de engelsche Regeering nog tijdens den Zoeloe-oorlog genomen. Wij bedoelen de algemeene ontwapening der inboorlingen, die het eerst werd doorgevoerd bij de Basoeto's, een volksstam, die ten naaste bij de meest ontwikkelde en beschaafde van Zuid-Afrika is, sedert jaren in goede verstandhouding met de koloniale Regeering leefde, en haar ook in den Zoeloe-oorlog trouw gebleven was.
Vergeefs trachtten de hoofden der Basoeto's de Regeering van den maatregel der ontwapening terug te houden, door haar te doen begrijpen, dat vuurwapenen den inboorlingen zoowel voor de jacht als ter eigen verdediging onontbeerlijk zijn. De maatregel moest en zou doorgezet worden, maar leidde dan ook tot den opstand in Basoetoland, dat westelijk van Natal en oostwaarts van den Orauje-Vrijstaat gelegen is. In het zuidelijk gedeelte des lands brak het eerst die opstand uit; doch weldra verbreidde hij zich over het geheele gewest en sedert verscheidene weken hebben reeds een 30 à 40.000 Basoeto's de wapenen tegen de Engelschen aangegord.
Zoo als wij reeds gezegd hebben, behooren de Basoeto's tot de meest beschaafde negerstammen van Zuid-Afrika, en ook het kristendom heeft onder hen reeds aanzienlijke vorderingen gemaakt. In de laatste tien jaren hadden zij zich met iever op den landbouw toegelegd, zoo dat zij op weg waren om binnen kort een welvarend en beschaafd kristenvolk te worden. Als een bewijs voor den vooruitgang, waarin zich het land mocht verheugen, deelen wij meê dat er binnen een jaar zes honderd ploegen werden ingevoerd, en dat er in de laatste jaren eene nijverheidischool, alsmeê eene hoogere school werd opgericht, in welke laatste ook de oude talen geleerd en inlandsche predikanten gevormd werden.
De Basoeto's zijn afstammelingen van Zuidafrikaansche stammen, die door de Kaffers noordwaarts gedreven zijn, en in het begin dezer eeuw eene schuilplaats zochten in de bergachtige streken van hun tegenwoordig vaderland, ten einde aan de meêdoogenlooze soldaten van den Zoeloeschen veroveraar Sjaka te ontsnappen. Hun voornaamste koning in den laatsten tijd was Mosjesj, die eigenlijk de stichter is van de tegenwoordige natie der Basoeto's en lange jaren zijn volk zoowel tegen zijne zwaite als blanke vijanden verdedigde. De Engelschen hebben menige geduchte nederlaag van hem te lijden gehad, tot dat hij zich in 1848 onder bescherming stelde der engelsche heerschappij, en zijn grondgebied bij de Kaapkolonie ingelijfd werd.
Volgens een correspondent van de Times missen de Basoeto's de krijgstucht, den teugelloozen moed en de krijgshaftigheid der Zoeloes. Zij hebben geene militaire organisatie, maar trekken bij benden onder een opperhoofd ten strijde. In tegenstelling met de Zoeloes vechten zij meestal te paard en bezitten geharde en vurige ponies, die volkomen op de hinderpalen der bergachtige streek zijn afgericht. Met geweren moeten zij daarentegen niet handig kunnen omgaan en over het algemeen aan hunne oude nationale wapens de voorkeur geven.
Onze beide gravures op blz. 176 stellen een Basceto-krijger voor in volle wapenrusting, alsmeê eene Basoeto vrouw met haar kind, en een schotel met vruchten op het hoofd, die door de Engelschen mealies genoemd worden.
Zoo als men ziet, is de uitrusting van den krijgsman hoogst eenvoudig. Wij lezen echter, dat de Basoeto's, deels dooi den invloed der meer en meer veld winnende kristelijke beschaving, deels ten gevolge van het ruwe klimaat, langzamerhand meer gebruik maken van kleeren, en let is derhalve aan te nemen dat typen, zooals wij ur hier te zien geven, op den duur zeldzamer worden.
De oproerige beweging in Zuid-Afrika tegen het dikwijls willekeurige engelsche bewind beperkt zich niet tot Basoetoland. Behalve dat reeds engelsch Kaferland, het land der Amapondo's en Tamboeki's in opstand zijn gekomen, heeft Engeland in den laatsten tijd te kampen met de Transvaalsche Boeren, die als afstammelingen van Europeanen, natuurlijkerwijze in Europa groote sympathie hebben opgewekt.
Omtrent de Transvaalsche Boeren hebben wij in een vroegeren jaargang der Belgische Illustratie, terwijl we tevens eene afbeelding gaven van het dorp Leidenberg, reeds het een en ander meêgedeeld. Het zijn afstammelingen van meest hollandsche kolonisten, die van 1835 tot 1838 ten getalle van 10.000 allengs uit de Kaapkolonie naar het Oosten trokken en. onder bloedige worstelingen met de Zoeloe-Kaflers, in Natal een nieuw vaderland stichtten. Nauwelijks was dit geschied en Pietermaritzburg tot hoofd stad van den nieuwen staat gemaakt, of er kwam van de engelsche Regeering eene verklaring, dat het aan de grenzen der Kaapkolonie geen zelfstandigen staat dulden kon; die proclamatie werd door 't zenden van engelsche troepen gevolgd en na hevigen strijd moesten de Boeren verder noordoostwaarts trekken, terwijl het vruchtbare Natal eene Engelsche kolonie werd.
Een nieuwe staat, die inmiddels door trekkende Boeren gegrondvest was, de Oranje-Vrijstaat, werd insgelijks in 1848 eene prooi der Engelschen, die dit gebied echter in 1854, om de groote kosten en vele moeilijkheden, waarop het hun te staan kwam, weêr onafhankelijk ver klaarden, tot dat het hun na de ontdekking der diamantvelden omstreeks 1860 behaagde, er weêr eene engelsche kolonie van te maken. Ondanks de willekeurige behandeling der Engelschen, heeft de Oranje-Vrijstaat, een land van omstreeks 2000 vierkante geographische mijlen met 30.000 inwoners van Europeesche afkomst, het onder de leiding van den bekwamen president Brand tot een hoogen graad van welvaart gebracht.
Maar het grootste gedeelte der uit Natal verdreven Boeren trok over de Vaal-rivier en stichtte daar onder den naam van Transvaal eene nieuwe republiek, die in 1852 door Engeland erkend, maar in 1877 op hoogst onrechtvaardige manier door de Engelschen aangehecht werd. De toenmalige president Burgers, een man, die op zijn reis door Europa in ons vaderland allerwegen als een modelstaatsman gevierd werd, vervulde bij die gelegenheid eene alles behalve eervolle rol en was vooral oorzaak dat het land, aan welks hoofd hij stond, den Engelschen in handen viel, die hem daarvoor met een jaargeld schadeloos stelden!
Zonder dat de Boeren het wisten werden zij aldus aan Engeland verkocht, en toen zij eenmaal bemerkten in welken strik Burgers hen had doen loopen, trokken zij zich mokkend op hunne hoeven terug, bij gebrek aan een hoofd, dat de leiding van den tegenstand op zich kon nemen.
Het vrijheidminnend karakter der Boeren in aanmerking genomen, kan het geen verwondering baren, dat zij het engelsche juk echter spoedig moede werden, en sinds eenige maanden geene pogingen onbeproefd gelaten hebben om het af te schudden. De Zuidafrikaansche Boer heeft in vele opzichten het karakter van den zeventiendeeeuwschen Hollander bewaard. Streng orthodox in den zin der dordtsche synode, in den bijbel, die dikwijls zijn eenig leesboek is, uitstekend thuis, nauwgezet op de openbare zedelijkheid, is hij over het algemeen een rechtschapen man met een gezond verstand, en verdient, al heeft hij ontegenzeglijk ook vele gebreken, in 't geheel de lasteringen niet, waarmeê sommige engelsche bladen hem trachten te overladen. Hij is aan weinig behoeften gewoon, van der jeugd af aan in de eenzaamheid en de wildernis groot gebracht en derhalve ook opgewassen tegen de gevaren en moeilijkheden, die zulk een leven aanbieden. Hij leidt over het algemeen een soort van aartsvaderlijk leven, is gastvrij en hulpvaardig, hoewel tegen over de inboorlingen soms ruw en onbarmhartig. Dit laatste gebrek is hoofdzakelijk aan zijne bekrompen opvatting van het kristendom in den zin der predestinatie leer te wijten. Niet zelden toch was de ‘verdelging der Madianieten door het volk Israels’ het politiek Evangelie der Boeren. Deze zelfde omstandigheid dreef hen ook dikwijls tot wantrouwen en kwaadwilligheid tegenover katholieke missionarissen.
Deze grieven daargelaten, verdienen de Transvaalsche Boeren voorzeker de sympathie hunner stamgenooten in Nederland, al ware het alleen maar om de verdrukking, waaronder de Engelschen hen doen zuchten. Daarenboven zijn zij in de laatste jaren over het algemeen tot mildere begrippen overgegaan en hebben alleen tegenover de engelsche overweldigers een onverzoenlijken haat bewaard. Dat belet echter niet dat zij, volgens het getuigenis der Engelschen zelven, den tegenwoordigen oorlog met de grootst mogelijke menschlievendheid voeren, en dat de praatjes van hunne wreedheden op de gevangenen, geheel uit de lucht gegrepen zijn.
De uitslag van den ongelukkigen oorlog der Engelschen tegen de Transvaalsche Boeren kan niet twijfelachtig zijn; hoe strijdhaftig en volhardend deze laatsten ook mogen zijn, op den duur zullen zij de worsteling tegen het machtige wereldrijk niet kunnen volhouden. Lang evenwel kan die worsteling nog duren; de laatste zegepraal der Loeren aan den bergpas, den Langnek, door het Drakengebergte, heeft bewezen dat zij geene te versmaden vijanden zijn. Zij kunnen over 8000 strijdbare mannen beschikken, terwijl het niet onwaarschijnlijk is dat ook de Boeren van den Oranje-Vrijstaat hunne zijde zullen kiezen, hetgeen hunne strijdkrachten met 6000 man vermeerderen zou.
Engeland rust zich dan ook krachtig ten strijde uit, en aanhoudend vertrekken nieuwe transporten soldaten uit Londen; onze gravure stelt zulk eene inscheping van troepen voor, die voor den oorlog in de Transvaal bestemd zijn, waar volgens de engelsche bladen thans ongeveer 4000 engelsche strijders aanwezig moeten zijn.
Het ware te wenschen dat het machtige En-