Een hanengevecht te Madrid.
De Spanjaard is niet slechts op stierengevechten verzot, hij is evenzeer een driftig lief hebber van hanengevechten; een reiziger beschrijft ons volgender wijze een hanengevecht, dat hij te Madrid, de hoofdstad van Spanje, bijwoonde.
Nog te zeer ontroerd over het aanschouwen van het eerste stierengevecht, om onmiddellijk weder in het gewone leven terug te keeren, meende ik dat een bezoek aan het Madridsche circo de gallos (hanentheater) de beste overgang zou maken, waarom ik er een bezoek aan bracht. Het theater is cirkelrond en heeft met zijne scherpe kleuren en uitlokkenden vorm, eer het voorkomen van een paviljoen in een groot park dan van een strijdperk. In het midden bevindt zich eene ronde verhevenheid van tamelijke grootte, door een ijzeren hekken omringd en met een fijn traliewerk overdekt. Rondom bevinden zich de plaatsen voor den president en de verdere waardigheidsbekleeders van de club, voor de jury en eereleden, terwijl meer naar achter de zitplaatsen zijn van het talrijk publiek.
Nadat de hanen gewogen en de uitslag den belanghebbenden bekend gemaakt is, treden de twee helden met opgeheven kop door verschillende deuren het strijdperk binnen. Het zijn sterke, gespierde hanen, met zeer lange, beweeglijke halzen, zonder kam op den kleinen kop. Onverschillig zien zij op het publiek neder, terwijl zij elkander met minachting aanstaren, tot zij plotseling, als door een zelfde denkbeeld bezield, elkaar met bliksemsnelheid in de lucht aanvallen en onder het opstuiven der pluimen weêr terugvallen. Thans staan zij dicht bij elkander met uitgerekten hals, de bloedgierige blikken op elkaar gericht, tot zij zich met vernieuwde woede in den strijd storten. Aanval volgt op aanval met vleugel-, spoor- en bekslagen. Zij omsiingeren elkander met de vleugels, zoo dat men menigmaal slechts één dier en twee koppen onderscheiden kan; zij dringen elkander tegen het hekken, vervolgen elkaar, werpen elkaar onder, slingeren elkander naar de hoogte; de slagen en stooten worden altijd heviger en dichter; de pluimen stuiven in de lucht op; de naakte hal zen gloeien van opgewondenheid en sijpelen van bloed; beide strijders hakken op elkanders kop en de oogen, en scheuren het vleesch van de beenderen. En daarbij geen geluid, geen smartkreet, slechts het knakken der gebroken vleugels, het geluid der op de beenderen hamerende bekken wordt gehoord. Maar nog altijd geen verpoozing, geen wapenstilstand: de kampioenen strijden op leven en dood.
Eindelijk openbaren zich bij een der strijders de voorteekenen van vermoeidheid: zijne bek slagen worden minder dicht zijne aanvallen met de sporen zwakker, zijne sprongen zijn minder hoog; hij strijdt niet rneer om te dooden, maar om niet gedood te worden. Maar naarmate de vijand wijkt, wordt de overwinnaar bloeddorstiger: dicht als hagel vallen zijn slagen in de oogen van zijn offer en regelmatig als de naald eener naaimachine; zijn hals rekt zich uit en werkt als een stalen springveêr; zijn bek dringt in het vleesch, slaat wonden en woelt er im rond, als wilde hij in de binnenste zenuwen dringen, om dan weêr op den schedel los te hakken, alsof hij de hersenen wilde doorboren. De overwonnene, die geheel met bloed bedekt is, en geen pluim meer in het lichaam heeft, beproeft, wankelend, nog van tijd tot tijd een aanval, stoot naar den tegenstander en vlucht en dringt zich, met wanhopige blikken een uitweg zoekende, tegen het ijzeren bekken. Gingen de toeschouwers aanvankelijk weddenschappen aan, wie overwinnaar zou blijven, thans nu de uitslag niet twijfelachtig meer is, wedden zij over den duur van den doodstrijd, en zulks met eene koelbloedigheid en ongevoeligheid, die verwondering wekt.
De overwonnene heeft intusschen geen velgeene oogen meer; zijn hals is een bloedige massa, zijn kop een naakte kop, zijn vleugels zijn stompen geworden, en toch verweert de blinde, vormlooze massa zich nog altijd en slaat met den bek en de stompen der vleugels in de lucht, terwijl de overwinnaar immer voortgaat met zijn beulenwerk, tot zijn offer valt om niet meer op te staan. Schrikwekkend klinkt de triomfkreet, dien op het doode lichaam de halfdoode overwinnaar uitstoot; nooit had ik bij een dier zooveel wraakzucht kunnen vermoeden.
Toen ik, walgend, het ontzettende schouwspel ontvluchtte, vernam ik nog in de verte het geroep van: Olros gallos! otros gallos! (andere hanen!) en de bloedige strijd in de enge ruimte begon opnieuw.