andere kerken verscheidene eeuwen in ouderdom. Zij dagteekent uit de zesde eeuw; in een uitgestrekt klooster, dat zich aan deze oude kerk aansluit, verbleven achtereenvolgens Benedietijnermonniken, Cisterciënsers en Franciscanen.
In het jaar 1868 waren klooster en kerken verlaten. Slechts twee Franciscanen begaven zich nog iederen voormiddag in de vroegte naar de verlatene plek, om er de Mis te lezen en den geloovigen het beroemde water uit de St.-Paulusbronnen te verschaffen. Niemand durfde in de onherbergzame streek een geheelen dag doorbrengen.
De watersnood te Nieuwkuik. - gezicht op het kerkhof.
De koorts had de monniken bij geheele dozijnen weggemaaid en ten slotte geheel verdreven. Zelfs de ijzeren kloostertucht had vergeefs den strijd met de verpeste lucht gevoerd, en even gruwzaam als de Romeinen eenmaal met de Kristenen omgesprongen hadden, deed zulks de koorts later met de monniken. Zoodra de zon met haar laatste stralen de daken der drie godshuizen verguldde, namen de beide Franciscanen den terugweg naar Rome aan, doch nimmer er van verzekerd zijnde, of zij niet reeds de kiemen des doods in zich omdroegen.
De abdij de Drie Fonteinen is ingesloten door een driehoekigen heuvelketting van donkerroode porseleinaarde. De lange lijnen harer drie daken wekken niet de minste begeerte op nog eenmaal tot haar terug te keeren. De stempel des doods ligt over de abdij en hare omgevingafgedrukt. Traag vloeiende beken voeren langzaam de kiem des verderfs met zich meê; de weinige huizen, die op een geweerschot afstands van elkander liggen, zijn gesloten; hare vensters zijn dicht genageld, hare inwoners naar de stad gevloden, van waar zij slechts terugkomen om het noodzakelijkste werk bij den hooioogst te verrichten.
Zoo was het oord nu twaalf jaren geleden nog.
Sedert dien tijd ontmoet men de twee Franciscanen niet meer. De eenmaal zoo woeste weg heeft een nieuw leven ontvangen; nabij het hooggelegen Osteria del Ponticelle waar het heuvelland begint, ontmoet men dagelijks wagens en ruiters; arbeiders met zeisen en hooigaffels gaan den stoffigen weg op. Van de hoogte, waar de wandelaar eertijds slechts met afkeer en vrees voor den dood naar beneden zag, verheugt zich thans het oog in den aanblik van het jeugdige en vriendelijke groen, waar boven de hooge koepel van de Santa Maria en de gevels van de St. Paulus- en St.-Athanasius kerk aanlokkend uitsteken.
Nieuwe bewoners hebben de oude abdij van Tre Fontane betrokken. Alles is er als in een droom herschapen. Het kale, door de zon verbrande en steenachtige voorplein, om hetwelk zich de drie kerken groepeerden, is in een prachtigen lusttuin met frissche fonteinen veranderd; rozen en anjelieren verspreiden haren aangenamen geur; wijngaarden noodigen tot een zoete rust uit; het groene klimop klemt zich aan de ringmuren vast, tewijl ernstige treurwilgen van majestueuze grootte den doodeuakker versieren. Eene hooge en schaduwrijke dreef sluit zich bij het jonge plantsoen aan, en voert langs de schaduwrijke dreef en voor de brandende zonnestralen beveiligd, naar de St.-Pauluskerk, waar de drie bronnen ontspringen.
Was is hier voorgevallen? Wien mocht het gelukken den dood het gebied te ontrukken, warrop hij eeuwen lang de onbetwiste heerschappij voorde; waarop hij ieder ter neêr velde, die het waagde hier, zij het slechts tijdelijk, zijn leger neêr te slaan? De oplossing dezer groote vraag heeft de wilskracht en zelfverloochening opgewekt van eigenaardige menschen: ver uit Frankrijk gekomen monniken die de gelofte van een eeuwig zwijgen afgelegd hebben, en daarbij bedaard en rustig de schup voeren, ondernamen op eigen hand de ontginning der Romeinsche Campagna. Zij brachten daartoe een bondgenoot meê, waarin zij een onbegrensd vertrouwen stelden den eucalyptusboom.
De geschiedenis dezer bondgenooten in het dal der Tre Fontane vormt een waar heldendicht. De strijders in de monnikspij met het zwarte overkleed, waren zes en twintig man sterk, toen zij in 1868 met moed en doodsverachting de verlaten abdij betrokken. Hun ordesregel verbood hun de weldaad van het menschelijk woord; zelfs hun lijden konden de Trappisten niet aan elkander klagen. Men voerde de schup en de ploeg; men plaatste en verpleegde den eucalyptus; men teulde wijn en olie. Maar ook eene andere weldaad moest men hier ten gevolge der koorts missen: de weldaad van den slaap na eene afmattende dagtaak.
Dikwijls dreef eene huivering door de vermoeide leden; eene gloeiende hitte steeg naar het gelaat, en nog voor de zon ter kimme daalde, had de koorts niet zelden haar offer geveld. De overlevenden dwaalden als schimmen om. In den loop van weinige laren waren achttien der landverhuizers bezweken; vijf en dertig anderen, die in de gedunde gelederen der Trappisten plaats namen, moesten het klooster weêr verlaten, wijl zij tegen de koorts niet bestand bleken te zijn.
Sedert zijn twaalf jaren verstreken; het Pausschap had zijne wereldlijke macht verloren: de italiaansche regeering befte in 1878 de kloosters op en nam hunne goederen in beslag, die daarop openbaar verkocht weiden. Op de vierhonderd hectaren van de abdij der Tre Fontane was niemand belust. De snelle omkeer in de politieke betrekkingen van Rome kon de Trappisten niet ontmoedigen; ja, zelfs met de mogelijkheid voor oogen van den een of anderen dag verdreven te worden, bleven zij hunne werkzaamheid nog uitbreiden. Toch beleefden de rustige, offervaardige landbouwers in monniksgewaad een slechten tijd. Eerstlangzamerhand waagde men het zich van de stemming, die te Rome te hunnen opzichte heerschte, te vergewissen, en daar men als godsdienstig genootschap geen contracten meer kon sluiten, vereenigde men zich tot een ‘landbouwvereeniging’, en pachtte als zoodanig van de italiaansche regeering voorloopig zes en dertig hectaren land, waarvoor zich, zelfs tot spotprijzen, geene koopers hadden opgedaan. Met rustelooze vlijt werden nieuwe aanplantingen aangelegd, en de wonderbare snelheid waarmede de eucalyptusboom zich ontwikkelt, begunstigde de onderneming. In den voorhof van het klooster, door de Trappisten reeds in een lieflijken tuin herschapen, komt deze boomsoort boven de daken der kerken uit. De sterfte in het klooster heeft bijna geheel opgehouden. De laatste twee jaren is zelfs geen enkel der kloosterlingen meer aan de koorts bezweken, hoewel zij een leven vol afmatting en ontbering leiden.
De italiaansche regeering heeft de Trappisten thans vierhonderd hectaren in erfpacht afgestaan onder voorwaarde, dat ze bebouwbaar gemaakt en met eucalyptusboomen beplant worden. Dit Leeft de werkzaamheid der monniken verdubbeld en wanneer men een blik in 't in wendige van het klooster werpt, staat men verbaasd over de werkzaamheid, welke zich daar in stilte ontwikkeld heeft. Groote moeshoven zijn verbonden aan de wijnbergen, die langs de glooiingen der heuvels aangelegd zijn; verscheidene duizenden bloempotten met jonge eucalyptusplanten vullen den binnenhof en de wegen der bezitting. Alle soorten van vruchtboomen zijn aanwezig; overal verheffen zich tusschen de fruitboomen hoogere of lagere eucalyptussen. Eene zaal van het klooster is in een voortreffelijk ingerichten stal voor vijftig koeien herschapen; op de nabijzijnde weide is geen gebrek aan schapen en geiten, noch aan paarden en ezels, die de opbrengst van den eeuwen lang als onvruchtbaar beschouwden bodem, deels op den rug, deels met tweewielige wagentjes naar Rome ter markt brengen.
Geen twijfel of na tien jaren zal het kleine bloeiende gebied tot aan den oever van den Tiber reiken; stap voor stap zullen de vlijtige monniken de stiefmoederlijke natuur van den bodem tot vruchtbaarheid weten te dwingen en het landvolk op den herschapen grond lokken. Zij zullen daardoor het bewijs leveren, dat het niet onmogelijk is de groote woestijn, welke de Eeuwige Stad uren in den omtrek omgeeft, in vruchtbare landouwen te herscheppen, zonder de menschen aan de doodende koorts bloot te stellen.