Iets over vuurtorens.
Naar aanleiding van een bezoek aan den vuurtoren te Westkapelle op het eiland walcheren.
II.
Het volkrijke dorpke Westkapelle, gelegen aan de uiterste punt van het eiland Walcheren, wordt tegen de Noordzee beschermd door den beroemden zeedijk, welke reeds in 1540 werd begonnen en waaraan thans nog jaarlijks schatten besteed worden, om hem bestand te doen zijn tegen den fellen golfslag, die zijne flanken bij slormweêr beukt.
Van dezen dijk gezien gelijkt het dorpke sprekend op eene uitgezette doos neurenberger speelgoed, en naarmate men het nadert wordt deze indruk er niet beter op, dewijl zelfs de dorpskerk een hutje mag genoemd werden in vergelijking met de middelmatige gebouwen van onze steden.
Nog eene andere omstandigheid komt dezen indruk versterken. Toen ik het dorp bezocht, was het een gewone werkdag, zoo dat de weinige levende wezens, die ik op straat aantrof, uit kinderen bestonden. De dorpsgewoonte nu, welke men ook elders dan in Zeeland vindt, steekt de kinderen in een pak kleeren van den zelfden vorm en van de zelfde stof als hunne grootvaders en vaders, hunne grootmoeders en moeders dragen en voor Zeeland mag ik er bijvoegen, als hunne voorouders van voor eeuwen gedragen hebben, zoo dat die kleine Zeeuwtjes mij niet oneigenaardig voorkwamen als de heeren van die Lilliputsche huiskens welker bouw echter meer modern is, dan men van een visschersdorp zou verwachten.
Een enkel gebouw echter beheerscht al de anderen, namelijk de stompe toren der in 1831 afgebrande kerk, en een blik daarop overtuigt u, dat het de gezegde vuurtoren is, het doel van den tocht. Het 44 meter hoog gelegen platform wordt bekroond door een glazen koepeltje, waarin men onmiddellijk den lichtgevenden lantaarn bemerkt, die 's avonds van uit Vlissingen gezien, het voorkomen heeft van een nieuw vurig hemellichaam, dat een ongekenden lichtgloed verspreidt.
De spiraalvormige trap opklimmende, die naar het koepeltje leidt, ontmoet men onderweg verschillende kamerkens of liever magazijntjes voor het onderhoud van het licht. Vaten met olie, kasten met lampenglazen, alsmeê eene reservelamp vormen den inhoud van deze magazijntjes Zij bieden voor den vreemdeling dan ook weinig bezienswaardigs aan, evenmin als de toren zelf iets bijzonders is. Men klimt dus hooger en hooger tot men het platform bereikt, waarop zich het glazen koepeltje bevindt, waarin de lantaarn staat. De gravure geeft een denkbeeld van de inrichting van dit koepeltje.
Wie onbekend is met de inrichting van een vuurtoren. moet verbaasd staan over de hoogst eenvoudige lamp, die er het middelpunt van uitmaakt, en welke toch ten doel heeft haar lichtstralen zoo ver zeewaarts te zenden, dat zij den zeelieden den weg wijst naar de kust; want een oningewijde komt zoo onmiddellijk