De bloedwraak bij de Arawaken.
In de oorspronkelijke bosschen van Guyana en aan de Oronoko huist de Indianenstam der Arawaken, een volk met bruinroode huidkleur, welks zeden en gewoonten zeer opmerkelijk en zonderling zijn.
Is een hunner gestorven, dan wordt ter uitvaart een drinkgelag op groote schaal aangelegd - want de Arawaken weten uit het sap van zekere boomsoort een bedwelmenden drank te bereiden, dien zij laïwar noemen, - en wanneer zij allen dronken zijn, onthalen zij zich wederkeerig op zweepslagen om de beenen, en wel zoo hevig, dat het dikwijls weken duurt eer de gewonde beenen genezen zijn.
Bij zulke gelegenheden verschijnt ook de duivelbezweerder of toovenaar - bogaier genaamd - om onder de zonderlingste ceremoniën te onderzoeken of de duivel juwahi den dood van den stamgenoot veroorzaakt heeft, dan wel of hij door den een of anderen vijand vergiftigd is geworden. Verklaart de toovenaar dat het eerste het geval is, dat de duivel juwahi den man gedood heeft, dan is iedereen te vreden.
Men hult den doode in eene mat en begraaft hem met zijn vischtuig, speeren, pijlen en ander jachtgereedschap. De hut, waarin hij stierf, wordt verbrand en zijn familie gaat op een ander plaats wonen. Indien echter de bogaier het vermoeden uitspreekt dat een vijand den doode vergiftigd heeft, dan vult men een grooten ketel met water en allerlei kruiden en zet dien boven hel vuur. Men laat het mengsel goed doorkoken, en wanneer het zich bovrelend aan de eene zijde van den ketel verheft, is daardoor de richting aangewezen, naar welke zijde de moordenaar moet gezocht worden. De duivelbezweerder maakt dan opnieuw wonderbare bewegingen, drinkt een afschuwelijk aftreksel van gekookte tabaksblaêren, vervalt in stuiptrekkingen en maakt dan als waarzegger naam en woonplaats bekend van den moordenaar, die in de meeste gevallen wel doodonschuldig zal zijn. Degenen, die de kuur bijwonen, zijn echter rotsvast van de waarachtigheid van het gehoorde overtuigd en stooten zulk een woedend wraakgeschreeuw uit, dat het bosch er van weêrgalmt.
De naaste mannelijke bloedverwant van den overledene is thans tot de bloedwraak verplicht. Hij beschildert zijn gelaat met allerlei fantastische figuren, zet eene zonderlinge muts van vogelveêren op het hoofd, wapent zich met zijn boog en giftige pijlen en bespiedt dagen, ja weken lang het aangewezen slachtoffer, tot hij den niets kwaads vermoedenden man alleen in het bosch aantreft en de gelegenheid te baat neemt om den ongelukkige een vergiftigden pijl in den rug te schieten. Het offer valt, wentelt zich in vreeselijke smarten over den grond en sterft. De moordenaar sleept het lijk in het struikgewas en verbergt het daar. Den derden nacht keert hij echter terug en stoot zijne speer zoo diep in het lichaam van den vermoorde, dat het geheel doorboord is. Is de punt der speer bloedig geworden, dan lekt hij haar af en keert tevreden naar zijn woning terug. Volgens zijn overtuiging en die zijner stamgenooten heeft hij zoodoende zijn overleden bloedverwant op de beste manier gewroken.
Somtijds gebeurt het, dat de door den toovenaar aangewezen moordenaar een vrouw, ja zelfs een kind is. In dat geval zoekt de bloedverwant, die de bloedwraak moet volbrengen, het slachtoffer op een eenzame plaats op, werpt het op den grond en drijft het den gifttand eener slang in de tong waarna de ongelukkige vrij gelaten wordt. Deze heeft dan gewoonlijk de kracht zich naar buiten te sleepen, doch daar de tong geweldig opgezwollen is, kan hij niet meer spreken, noch den moordenaar aanwijzen, en geeft na eenige uren onder vreeselijke martelingen den geest.
Deze verschrikkelijke daadzaken worden door een missionaris verhaald, die beproefd heeft de Arawaken tot het Kristendom te bekeeren, 't geen hem ook wezenlijk bij een aantal dier wilden gelukt is, die daardoor tevens tot de overtuiging gekomen zijn, dat bij de bedrieglijke toovenarijen van den bogaier niemand hunner van zijn leven zeker is, en van den verschrikkelijken duivelbanner niets meer weten willen.