Boomteelt.
Iets over het bevriezen der fruitboomen. Het is zeer algemeen bekend dat sommige onzer fruitboomen zeer gevoelig zijn voor hevige winterkoude. Vooral jeugdige fruitboomen hebben dikwijls veel van die winterkoude te lijden; de groei en vorm is dikwijls na een strengen winter geëindigd en niet zelden wordt die stilstand in den groei door een' langzamen dood gevolgd. Wanneer, zoo als in den winter van het vorige jaar, de vorst plotseling met hevigheid invalt, dan inzonderheid is de vernieling, welke hij onder jonge vruchtboomen aanricht, zeer groot en vele andere boomsoorten blijken dan dikwijls niet bestand te zijn tegen de guurheid van het klimaat. Ik voor mij geloof, dat het juist de eerste nachtvorsten zijn, welke de kiem leggen der ziekelijkheid, die den dood onzer vruchtboomen zoo dikwijls vooraf gaat. Als de herfst toch, wat menigmaal het geval is, ons warme, zonnige dagen schenkt, dan blijft de sappenstroom der boomen lang voortduren; zij behouden hunne blaêren, de groei gaat door en de jonge twijgen, de takjes van het volgende jaar, blijven groen en sappig, zacht en slap. Wat wonder dus dat een felle nachtvorst, eensklaps invallende, veel verwoestender op de boomen werkt dan wanneer die zelfde nachtvorst was begonnen na een kouden, guren herfst? ls het herfstweêr toch ongunstig en slecht, dan is de beweging der sappen allengs gaan verminderen; de boomen verliezen langzamerhand hun blaêrdos, de groeikracht verslapt, en de toekomende takjes worden zachtjes aan vast en rijp: ze zijn vóór den winter reeds ‘verhout’ dit is houtachtig geworden. Het is een feit dat de voorgaande winter niet alleen veel boomen en heestergewassen doodde, omdat hij zeer hevig was, maar vooral berokkende hij aan die planten groote schade, wijl hij begon met volle kracht, zonder dat hij nog werd verwacht en dit wel na een zeer natten zomer, door een schoonen herfst gevolgd. De vruchtboomen stonden nog getooid met al hunne blaèren, de stam- en struikrozen droegen nog bloemen en knoppen, de wijngaard maakte nog nieuw hout, toen de vorst plotseling inviel en in eenige nachten het krachtige leven in een gewissen dood veranderde.
Vele vruchtboomen en heesters waren dan ook reeds lang gestorven vóór de koude het strengste was; ook in het begin van december was er verleden jaar reeds veel schoons vernield. De vorst van 1879-80 heeft echter dit groote voordeel opgeleverd, dat hij de liefhebbers van fruitboomen en bloemen voorzichtiger heeft gemaakt en hun maatregelen heeft leeren nemen om de teederste vruchtboomen althans in het vervolg voor schade te vrijwaren, 't Spreekt van zelf dat 't niet noodig is om alle vruchtboomen voor de winterkoude te beschermen; dit zou tevens moeielijk uitvoerbaar zijn, maar er zijn echter fruitboomen, voor welke niet alleen elken winter beschutting noodig is, maar waarvoor die beschutting ook weinig moeite kost. Perzik-en abrikozenboomen bijv zijn zeer gevoelig voor de winterkoude en groot is dan ook het aantal dier boomen, dat dezen winter is gedood. En toch is het middel zoo eenvoudig, de moeite zoo gering, waardoor het ons mogelijk is die fijne vruchtboomen, althans in den leiboomvorm, te beschutten. In de laatste dagen van october of liever in het begin van november neemt men eene stroomat of, zoo men zulke matten niet bezit, eene goede laag droog en lang stroo en overdekt hiermeê den leiboom. Eene stroomat nagelt men het beste tegen den muur of de schutting, waar langs de boom groeit, maar de laag van stroo dient men met koorden er aan vast te maken om het wegvliegen en afschuiven te beletten. Zoo men dit eenvoudig middel tijdig gebruikt, zullen de perzik- en abrikozenboomen in maart, als de bedekking moet worden opgeruimd, even frisch en gezond zijn, als toen men ze in november in het omkleedsel verborg. Beproef dit gemakkelijk middel eens, lezer, misschien spreek ik dan later eens over de bescherming van andere boomen en heesters.