op te treden, te midden eener schaamtelooze menigte, die alie gevoel van eerbaarheid had afgeschud.
Sinds hoe lang heeft zij zich niet avond op avond schuldig gemaakt aan de zonde, waarover het ‘wee!’ is uitgeroepen.
Hoor, daar klinkt haar stem. Zij is niet meer zoo klankvol, zoo buigzaam als toen de parel van het concert de humaniteit bezong; zij is ruw en scherp geworden, maar 't schijnt dat de zangeres toch nog aan de eischen voldoet die daar gesteld worden, want na elk couplet dreunt de lucht van het daverende handgeklap.
En wie zijn toch wel de rampzaligen, die deze rampzalige zangeres toejuichen? Het zijn menschen in wie alle gevoel van eer en deugd verstomd is; het zijn, helaas, voor een gedeelte jongelingen, die in de hoofdstad hunne opleiding moeten ontvangen. Wellicht droomen hunne ouders op dat oogenblik van hunne schitterende toekomst; maar zij hebben trapsgewijze deel genomen aan het zingenot, dat de openbare vermakelijkheden van onzen tijd aanbieden, en zijn eindelijk afgedaald in dien poel. Het gebeurt niet zelden dat op een der handelskantoren het geld gemist wordt, dat daar in zulk een nacht verkwist is, en een kogel een einde maakt aan het eens zoo veel belovend leven van zulke jongelingen.
Zij die, in onbegrijpelijke lichtzinnigheid, met hunne jeugdige zonen en dochters een zoo genaamd fatsoenlijk café-chanlaut bezoeken, mogen er wel eens over nadenken dat zij hunne kinderen den voet leeren zetten op de bovenste sport van de ladder, die in dien afgrond neêrdaalt.
De taak van Louise is afgeloopen; zij kon thans haar stervendenden vader gaan bezoeken, maar eerst moest zij nog naar hare twee kinderen; want het was niet te voorzien hoe lang haar bezoek zou kunnen duren.
Vol woede en zielesmart verliet zij den tempel der losbandigheid en strompelde niet ver van daar een ellendige trap op, welke naar een even ellendig verblijf geleidde. Als verplet bleef zij bij de geopende deur staan. Haar man was sinds drie dagen niet tehuis geweest; nu zag zij hem bij een opengebroken kast staan, bezig met het bijeenrapen van alles wat nog maar eenige waarde bezat. Veel was er niet meer; langzamerhand was alles reeds verdwenen wat nog kon dienen om den honger te stillen of aan de zucht naar bedwelmend vocht voedsel kon geven. Één voorwerp had zij echter zorgvuldig bewaard, zij had er zelfs in de nijpendste omstandigheden niet van kunnen scheiden, omdat het herinnerde aan een der gelukkigste oogenblikken van haar leven. Het was de kostbare waaier, welke haar na het liefdadigheidsconcert was aangeboden. En die waaier scheen Frans op dat oogenblik te taxeeren; hij had breekijzers gebezigd om zich van dat voorwerp meester te maken.
Louise stiet een wilden kreet uit, toen zij haar man op die daad betrapte, en de beide kinderen, die uit angst voor hun ontaarden vader onder de schamele dekens gekropen waren, begonnen nu luid te weenen.
‘Ellendige!’ dat was alles wat Louise kon uitbrengen, toen zij zag wat Frans gedaan had en nog voornemens was te doen. Met een enkelen sprong stond zij naast hem en wilde hem het geliefkoosde voorwerp ontrukken, maar de dronkaard stiet haar met de vuist van zich af, zoodat zij op den grond neêrzonk, en waggelde toen de kamer uit en de trap af.
Louise had een akeligen gil doen hooren en de hand aan de borst gebracht toen zij op den grond geworpen werd. Zij staarde een oogenblik als half wezenloos voor zich uit. 't Was echter nu geen woede die uit hare oogen sprak als kort geleden, toen zij tegenover den directeur van het café-chundant stond, 't was een peilloos zielelijden. De vader harer kinderen had wellicht met zijn vuist iets in haar borst gebroken, maar dat was toch de pijn niet die haar tranen in de oogen deed springen. Zij was als vermorzeld en vernietigd door de maat van ellende, diepe, onpeilbaar diepe ellende, waarin zij zich gedompeld zag; zij verkeerde in de uiterste radeloosheid, zij gevoelde zich als eene drenkelinge in een zee van verlatenheid; zij sloeg de betraande oogen naar boven en riep weêmoedig uit: ‘Mijn God, hebmedelijden met mij en mijnearmekinderen!’
Dat was geen wanhoopskreet, maar eene zucht om hulp van boven, nu de wereld met al wat zij geven kon onder haar wegzonk. Zij had geworsteld, lang geworsteld tegen haar eigen hart, tegen haar eigen geweten; lichtzinnigheid en gekrenkte trots hadden altijd de overwinning behaald op de knagingen van haar geweten, op de roepstem van haar beter gevoel, maar nu......... Zou die strijd geëindigd zijn?
‘Een vermorzeld en verootmoedigd hart zult Gij, o God, niet versmaden,’ zegt de koninklijke profeet, en als die traan werkelijk uit een vermorzeld en verootmoedigd hart ontsproten is, dan is zij een kostbare, schitterende parel, niet in de oogen der menschen, maar in de oogen van God.
Louise stond van den grond op; zij kuste hare kinderen met meer innigheid dan deze van haar gewoon waren, stelde ze gerust en verliet hare woning. Het was haar of de straatsteenen onder haar wegzonken, zij hijgde nu en dan naar adem, en bracht herhaaldelijk hoestende haar zakdoek aan den mond.
‘Goddank dat gij daar zijt,’ sprak Bertha toen hare zuster de ouderlijke woning binnen trad, doch zij liet er onmiddellijk op volgen: ‘Goede hemel, wat ziet gij bleek; zijt ge ziek?’ Louise schudde ontkennend met het hoofd maar gaf geen antwoord.
‘Dat moet toch wel zijn, Louise,’ hernam Bertha; ‘gij beeft...... en wat beteekent dat bloed aan uw zakdoek?
‘Hij heeft mij geslagen,’ kermde Louise, ‘ik heb bloed opgegeven.’
‘Ach, arme, arme Louise,’ sprak nu Bertha en zij sloeg haar arm om den hals harer zuster, ‘gij moet niet meer weggaan, gij moet hier blijven bij mij.’
‘Hier blijven!’ riep Louise, en er steeg eene zucht diep uit haar borst op, ‘hier blijven...... dat kan ik niet...... mijne kinderen......’
‘Die wil ik ook wel bij mij hebben,’ hernam Bertha; ‘arme, lieve Louise, gij moet niet meer heengaan.’
‘Hier blijven!’ herhaalde de diep geschokte en diep rampzalige vrouw ‘O ja, hier is het goed, hier zou ik graag sterven.’
‘Gij moet niet sterven, gij moet leven voor uwe kinderen,’ zegde Bertha. ‘Maar kom nu naar papa, hij verlangt zoo naar u, hij heeft onophoudelijk naar u gevraagd. Wij willen zijn zegen gaan vragen en bidden dat God hem in de eeuwige heerlijkheid moge opnemen.’
‘Zijn zegen,’ snikte Louise, ‘neen, neen, dat verdien ik niet, maar zijne vergiffenis..... O, ik heb zoo veel vergiffenis noodig.’
Zij liet het hoofd aan de borst harer zuster zinken en weende bitter.
‘Mijne arme, lieve Louise,’ herhaalde Bertha diep getroffen, en zij drukte een kus op de bleeke wangen.
Mevrouw Elgers zat bij het ziekbed van haar echtgenoot en steunde zijn hoofd met een harer armen. Hij had in den vooravond de laatste HH. Sacramenten ontvangen en men kon duidelijk zien dat elk oogenblik zijne krachten verminderden. Eerst sedert den vorigen dag was zijn bewustzijn ten volle weêrgekeerd, maar toen bleek het ook dat zijne levenskrachten uitgeput waren. Er had dien dag een treffend tooneel in dat vertrek plaats gegrepen; toen het bewustzijn bij Elgers terugkeerde, kwamen ook oude herinneringen opdoemen die hem kwelden. Hij had - hoe lang het geleden was wist hij niet - zijne vrouw en kinderen roekeloos in diepe ellende gestort, hij huiverde nog als hij aan het oogenblik dacht toen Van Beeckeren hem door een enkele uitdrukking het woord ‘eerloos’ op het voorhoofd brandmerkte, toen alles voor zijne oogen verdween en zijn geest in volslagen duisternis gehuld werd. Hij herinnerde zich nog dat hij voornemens geweest was zich voor de voeten van vrouw en kind neder te werpen en vergiffenis te vragen voor zijn roekeloos gedrag. En dat deed hij nu. Hij klaagde in de bitterheid des harten zich zelven aan, en eerst toen zijne echtgenoote en dochter hem verzekerden dat de goddelijke Voorzienigheid hem zoo zichtbaar had bijgestaan, en haar niets zou hebben ontbroken, wanneer zij zich niet ongelukkig hadden gevoeld om den toestand, waarin hij verkeerde, werd hij kalmer en verlangde vurig naar den troost van den godsdienst.
Maar Louise? Hij vroeg herhaaldelijk naar haar en men kon hem zoo weinig antwoord geven. Waarom komt zij niet? vroeg hij aanhoudend.
Het was avond en nacht geworden, maar Louise kwam niet en het was duidelijk zichtbaar dat het gewichtige oogenblik met rassche schreden naderde.
‘Zij komt niet.... Heer, uw wil geschiede!’ lispelde de stervende. Toen zag hij zijne vrouw met oogen aan, waarin diepe weêmoed te lezen was. ‘Ik weet dat ik verkeerd gehandeld heb, Hermine,’ sprak hij, ‘maar ik heb u toch altijd zoo lief, zoo innig lief gehad, en gij hebt zoo veel moeten lijden om mij.’
‘Spreek daar nu niet meer van,’ zegde zij, zijn gelaat met een doek afvegende. ‘Wij hebben beiden roekeloos gehandeld, wij hadden meer naar Bertha moeten luisteren; ik heb dat later eerst ingezien, toen zij zich voor ons allen had opgeofferd. Maar laat ons nu daar maar overzwij gen en liever nog wat bidden.’
‘O ja.... Bertha!’ riep de stervende terwijl hij de handen vouwde.... ‘waar is zij?’
Mevrouw Elgers had het hoofd naar de deur gewend, zij meende een bekende stem te hooren, en ook de stervende richtte het hoofd naar dien kant.
‘Is Louise daar?’ vroeg hij.
De deur ging open, maar 't was alleen Bertha, die binnentrad. De stervende scheen teleurgesteld, doch stak de hand naar haar uit en deed pogingen om haar naar zich toe te trekken.
‘Bertha, mijn lief kind,’ sprak hij, ‘gij zijt altijd mijn goede engel geweest, maar ik heb uw raad in den wind geslagen en daarom heeft God mij gestraft.’
Het meisje legde de hand op zijn mond. ‘Spreek zoo niet, pa,’ zegde zij, ‘gij bedroeft mij en gij. kwelt u zelven. God heeft u zulk een groote weldaad geschonken, door u het verstand terug te geven, niet waar, en als Louise nu nog eens kon komen....’
‘Louise.... o ja!’ zuchtte hij. De deur werd geopend en de rampzalige dochter wankelde de kamer binnen en viel luid snikkend voor het ledekant op de knieën neêr.
‘Vergiffenis, o schenk mij in Jesus’ naam vergiffenis,’ sprak zij en haar hoofd zonk op het dek neêr.
Wij zullen het tooneel niet schetsen dat plaats greep tusschen den stervenden vader en de afgedwaalde dochter, wier leven voor hem een geheim bleef. Zij was teruggekeerd in de ouderlijke woning, en zij keerde ook tot God terug, die steeds bereid is de boetvaardigen in genade aan te nemen.
Elgers rust sinds ruim een jaar in het graf en weinige weken geleden werd ook een zijner kinderen naast hem eene rustplaats geschonken. De stomp, welke Louise in dien gedenkwaardigen nacht was toegebracht had zeker noodlottige gevolgen, maar was toch niet de eenige oorzaak van haar dood. Zij kwijnde langzaam weg en stierf met een berouwvol hart in de armen harer zuster. Bertha heeft de twee kinderen tot zich genomen; zij zorgt liefdevol voor de beide jonge zusters en ook voor hare mama, die nog altijd zeer door hoofdpijn gekweld wordt.
Waar Frans gebleven is, weten wij niet en de politie heeft ook zijn spoor verloren; de oude heer Van Beeckeren is echter nog altijd reiziger in wijnen en ofschoon het hem, naar het uiterlijke te oordeelen, niet zeer voordeelig moet gaan, is hij nog altijd bereid bij feestelijke gelegenheden gedichten te vervaardigen en zijn hart in toosten lucht te geven.
In het nieuwe huis in de Jordaan wonen vier gelukkige menschen. De koperen plaat in het deurkozijn blinkt nog altijd even fraai. Dat staat zeker zeer goed, doch men kan het door een dienstmeid laten doen, maar het huiselijk