De uitvoering der Maart-decreten te Parijs.
(5 November 1880.)
Het gouvernement der fransche republiek heeft in de eerste week van november de gewelddadige uitdrijving der religieuze congregatiën ten einde gebracht. Het kon die echte republikeinsche vreugde-tijding bij de heropening der Kamers op den 9en november aankondigen; nadat den 30en juni de Jesuïeten uitgewezen waren, werd de hatelijke executie in de tweede helft van october tegen de overige ‘niet-erkende’ klooster-orden hervat, zoodat in korten tijd meer dan tweehonderd vijftig congregatiën manu militari uit hare rechtmatige eigendommen verdreven waren.
Zoo veel daden van geweld en onrecht, in naam van wet en recht gepleegd, hebben door geheel Europa een kreet van verontwaardiging doen opgaan, en verscheidene, zelfs protestantsche landen, o.a. Engeland en Amerika, hebben de vrome bannelingen met open armen ontvangen; velen dergenen, die tot heden aan de toekomst der fransche republiek geloofden, beginnen thans terecht aan die toekomst te twijfelen. Wij willen ons intusschen niet in beschouwingen verdiepen en geven, naar aanleiding onzer gravures, een kort verslag van enkele der uitdrijvingen van klooster-orden te Parijs.
Op bladzijde 346 van den vorigen jaargang namen wij eene beknopte schets op van het ontstaan der maart-decreten, benevens eene beschrijving van de uitdrijving der Jesuïeten te Parijs op 30 juni. Sedert dien datum werden de congregatiën gedurende een paar maanden met rust gelaten; de toenmalige minister-president Freycinet, die waarschijnlijk inzag hoe zeer het vervolgingswerk de fransche republiek in de oogen van alle welgezinden in minachting bracht, trachtte tot een vergelijk te komen; maar door den alles vermogenden invloed van Gamhetta, die eenmaal het katholicisme den vijand genoemd heeft, verloor hij zijn hooge betrekking, om door den veel volgzamer en meer anti-clericaal gezinden Jules Ferry opgevolgd te worden. Deze laatste heeft zich gehaast, zooveel de omstandigheden zulks toelieten, zijn bestaan als minister-president te rechtvaardigen en den man, aan wien hij zijn hooge betrekking te danken had, in te volgen. Het was zoo als wij boven zegden, in de tweede helft van october dat de uitvoering der maart-decre ten hervat werd.
Het eerst te Parijs. Daar werden den 16en october de Carmelieten en Barnabieten uitgewezen; dit gebeurde als bij verrassing, zoo dat de paters niet in de gelegenheid waren hunne voorzorgen te nemen, de poorten en deuren van hun klooster te sluiten en de noodige getuigen ten hunnent te hebben. Sedert waren echter de verschillende klooster-orden op hare hoede, en toen eenigen tijd later het heillooze werk in de provinciën hervat werd, vonden de regeerings-commissarissen en de policie overal een wel passieven doch energieken tegenstand, welke te meer aan het licht bracht hoe zeer het gouvernement voor geen daden van geweld terug schrikte.
Ten slotte (op den 5en november) werden de maart-decreten ook op de talrijke overige congregatiën te Parijs ‘toegepast.’ Reeds verscheidene dagen vóór dien noodlottigen datum waren in ieder klooster een aantal geloovigen vereenigd om getuigenis af te leggen van hare liefde en hare vereering voor de religieuzen en tevens te protesteeren tegen de onrechtmatige schending van het domicilie der paters en het te plegen geweld.
Zoo zien wij op onze gravure (bladz. 85) eene menigte mannen en vrouwen uit de hoogste standen - senatoren en afgevaardigden, hertoginnen en gravinnen - op de binnenplaats van het Capuciener-klooster vereenigd, in afwachting dat de lasthebbers van het republikeinsche gouvernement tot de gewelddadige inbraak van het klooster en de gewelddadige uitzetting der religieuzen zullen overgaan. Dat oogenblik schijnt nabij en de pater-gardiaan geeft nog een laatste maal zijn zegen aan de neêrknielende menigte.
Inderdaad, het uur der beproeving liet zich niet wachten voor de Capucienen. Reeds in den vroegen morgen van den 5en november richtten zich sterke afdeelingen policie-agenten en pompiers (deze laatsten met eene brandspuit!) naar het klooster. Eene groote menigte der geloovigen, die als getuigen zouden optreden, hadden de H. Communie ontvangen en woonden de H. Mis bij, toen een aantal agenten de openstaande kapel binnendrongen. Toen de heilige dienst geëindigd was, hieven de aanwezigen het Ave Maris Stella aan, doch het indrukwekkende gezang werd onderbroken door de agenten, die de mannen en vrouwen aangrepen en met geweld buiten de kapel en op de straat sleepten.
De kapel was nu ontruimd, maar de hoofdzaak was ook het klooster in zijne macht te krijgen en - de hoofdpoort bleef gesloten. Geen nood echter: de pompiers met hunne bijlen en breekwerktuigen waren daar om de poort te openen, en toen de Eerw. Overste, pater Arsène, hardnekkig weigerde den dienaren van het openbaar gezag toegang te verleenen, werd de poort inderdaad met bijl- en hamerslagen verbrijzeld, en konden de commissaris en zijne helpers het klooster binnendringen. Vergeefs protesteerden de talrijke getuigen tegen de schending van het domicilie: zij werden met geweld uit het klooster gesleurd of naar de gevangenis gevoerd; vergeefs verhief de Eerw. Overste zijne stem tegen de onwettigheid der maart-decreten en tegen het gewelddadig betreden en bezetten van zijn eigendom, - hij werd niet aangehoord, en toen hij tegen den commissaris het banvonnis uitsprak, op last van den laatste gevangen genomen. Ook de overige kloosterlingen werden, ondanks hunne krachtvolle protesten, door de agenten aangegrepen en op de straat gezet. Daarentegen werden de verdreven Capucienen buiten het klooster door eene groote volksmenigte met luide toejuichingen ontvangen, met de kreten: ‘Leve de vrijheid! Leven de Capucienen!’ begroet en met bloemen en kransen bestrooid. Het was een ovatie even eervol voor de vervolgde kloosterlingen als beschamend voor de fransche regeering en hare helpers.
Overal hadden de zelfde tooneelen plaats. Bij de Dominicanen in de rue Jean-de-Beauvais moesten niet minder dan drie poorten met geweld verbroken worden eer de policie, met een commissaris aan het hoofd, er in geiukte binnen het klooster te dringen, en toen zij zoo ver was, stond zij voor een aantal getuigen, waaronder verscheidene senaatsleden, die hun welsprekend protest tegen het gepleegde geweld deden hooren. Intusschen, deuren noch getuigen konden de uitvoerders van de bevelen der regeering terug houden: de eersten werden verbrijzeld, de laatsten uitgedreven, tot de beurt aan de kloosterlingen zelven kwam. Drie hunner droegen het kruis van het Legioen van Eer, in vroegere jaren op het slagveld verdiend. Ook dat hield de geweldenaars niet terug, evenmin als het gewijde karakter der gedecoreerden: de Dominicanen moesten hun rechtmatig eigendom verlaten; slechts de bevolking, die hen met teedere bewijzen van deelneming en eerbied ontving, deed hun weêr recht wedervaren.
Onze gravure stelt het oogenblik voor, dat de ‘slotbrekers,’ zoo als de waardige vertegenwoordigers der fransche regeering genoemd zijn, de deur verbrijzelen, die naar den kloostertuin van de Dominicanen geleidt.
In de rue des Fourneaux bevindt zich het klooster der Franciscanen van het Heilige Land. Men weet dat de Franciscanen sedert verscheidene eeuwen als bewakers der Heilige Plaatsen beschouwd worden, als ook dat Frankrijk zich altijd op eene bijzondere wijze het Heilige Land heeft aangetrokken. Men kon dan ook met grond verwachten, dat althans het gezegde klooster der Franciscanen gespaard zou blijven, en zulks te eer, daar de vorige minister-president Freycinet, even als de nog fungeerende minister Constans, op eene bede van den franschen consul te Jerusalem, de toezegging gedaan hadden, de Franciscanen als eene erkende Orde te zullen beschouwen en erkennen. De haat tegen de katholieke Kerk heeft intusschen de regeering der fransche republiek over alle bedenkingen doen heenstappen en zelfs de plechtig afgelegde beloften doen vergeten; tegelijk met de andere kloosters te Parijs ontving het klooster der Franciscanen van het Heilige Land het bezoek der officieele slotbrekers, en werden de moedige kloosterlingen, natuurlijk evenzeer met geweld, uit hunne verblijfplaats gedreven. Een onzer gravures stelt dat smartelijke en voor het fransche gouvernement zoo beschamende oogenblik aanschouwelijk voor.
Later hebben drie of vier kloosterlingen toelating ontvangen het gesticht andermaal te betrekken.
Onze derde gravure op bladz. 84 stelt voor hoe de vrouwen, uit de kerk der Augustijnen gedreven, door policie-agenten op straat gezet worden. Reeds zeer vroeg in den morgen hadden de waardige dienaren van het gouvernement zich met bijlen en breckijzers den toegang tot het klooster en de kapel der Augustijnen verschaft. Eene menigte dames uit de hooge standen, verscheidene heeren, waaronder enkele afgevaardigden, woonden de Heilige Mis bij toen de policie binnendrong, en zoodra deze geëindigd was, hieven alle aanwezigen godsdienstige gezangen aan. Hierin werden zij echter onderbroken door de policie, die ongeduldig begon te worden, en zelfs vermetel genoeg was het altaar te bestijgen om den dienstdoenden pater tot heengaan te nopen. Te gelijker tijd werden de aanwezige dames en heeren aangegrepen, en ondanks hun krachtig protest, met geweld uit de kerk