Landbouw.
Iets over weiden. Op de meeste plaatsen in ons land is de maand november door de landbouwers er voor bestemd om de wintergranen aan de aarde toe te vertrouwen. Menigmaal was ik er om dezen tijd van het jaar getuige van hoe verkeerd velen nog handelen bij de cultuur dezer granen, welke op vele plaatsen toch bovenaan staan op de lijst der geteelde gewassen. Niet zelden toch zag ik tarwe, rogge en gerst verbouwen op weilanden, waarop het gras door gebrek aan het noodige voedsel niet meer groeien kon. Men ploegde die weiden, welke vele jaren dikwijls zonder eenige bemesting, met gras waren begroeid, eenvoudig om; men ‘scheurde,’ zooals men dit gewoonlijk noemt, het oude weiland, om er, dikwijls zonder eene toevoeging van mest, bovengenoemde granen te zaaien en men hoopte niet alleen op een rijken oogst, maar men dacht daarenboven door zulke behandeling de weiden weêr voor den groei van het gras geschikt te maken, haar heure oude voedzaamheid terug te geven en ze als het ware te verjongen en te vernieuwen. Men scheen te denken dat het gras gedurende zijn leven geen voedsel noodig had gehad en het enkel van de aarde eene standplaats, geene voeding had genoten. En nog erger: men gaf zich geene rekenschap van de onderlinge verwantschap der opeenvolgende planten, welke zoowel bij de gewassen als bij de menschen en dieren bestaat. Het gras en de granen toch behooren beide tot dezelfde plantenfamilie en hebben, behalve vele andere eigenschappen, ook deze eigenschap met elkander gemeen, dat zij hetzelfde of bijna hetzelfde voedsel voor hare ontwikkeling noodig hebben. De oude weilanden dus, bijna niet meer in staat om hun gras te onderhouden, moeten nu, dikwijls zonder eenige vergoeding van het geleden verlies aan plantenvoedsel, de granen voeden, wier halmen groot worden en meer eischen stellen aan het bijna uitgeputte weiland. En in plaats van uitputting, verwacht men van deze cultuur verbetering; in plaats van verarming, verrijking van den bodem! Het zal dan ook wel onnoodig zijn te zeggen hoe deerlijk hij, die zoo handelt, zich bedrogen ziet. De oogst der granen valt tegen, en de graszaden, welke later weêr op de omgeploegde weilanden worden uitgestrooid, geven, door gebrek aan het noodige voedsel, het leven aanzwakke grasplantjes, veel te teêr om het vol te houden tegen de talrijke onkruiden, welke overal welig opschieten dáár, waar de groei der geteelde gewassen kwijnt.
werkplaatsen van de naamlooze maatschappij ter exploitatie der steengroeven rombaux.
Ik ben geen tegenstander van het zoogenaamd ‘schenren’ der weilanden; integendeel: ik denk dit werk voor vele weiden goed, zelfs noodzakelijk en vooral voor die weilanden, welke door slechte behandeling uitgeput zijn, en door de soort van planten, welke er op voorkomen, het bewijs leveren dat men ze dikwijls vergat te mesten, dat men ze exploiteerde zonder te denken aan het restitutie-stelsel, dat overal in de natuur heerscht. Nog eens: ik ben in zulke omstandigheden geen tegenstander van het ‘scheuren;’ maar ik kan mijne goedkeuring niet hechten aan de cultuur, welke op de ‘scheuring’ volgt. Ik wil dus in het volgende nummer eens opgeven hoe eene oude weide na de ‘scheuring’ moet behandeld worden om in eene nieuwe veranderd te worden, en tevens de middelen aan de hand doen, welke het onnoodig maken het weiland voor een tijd in bouwland te herscheppen.