De Belgische Illustratie. Jaargang 13
(1880-1881)– [tijdschrift] Belgische Illustratie, De– Auteursrechtvrij
[pagina 79]
| |
moeieiijk uit te maken, maar dit kan men in allen gevalle zeggen, dat als vetkaarsen in dien tijd tot de articles de luxe gerekend werden, de weelde over het algemeen wel niet buitensporig zal geweest zijn. Wat toch is er voor ons, verwende kinderen der XIXde eeuw, onaangenamer en walgelijker dan eene walmende vetkaars, waarbij men aanhoudend met den snutter moet gereed staan, wil men niet dat hare vlam de afmetingen en den reuk van die eener pektoorts zal aannemen? Onze voorouders schijnen echter minder op de vetkaarsen tegen gehad te hebben; want tot in het begin dezer eeuw hebben zij er zich trouw van bediend, zonder naar het schijnt pogingen aan te wenden om de vetkaars door eene betere te vervangen. Wel kwamen in den loop der XIVde eeuw de waskaarsen in zwang; maar deze waren zoo duur, dat zij langen tijd tot de paleizen van keizers en koningen en tot kerkelijk gebruik beperkt bleven. Het is ongeloofelijk hoeveel geld aan waslicht er jaarlijks aan de hoven van sommige vorsten verbrand werd. Zoo lezen wij van Frederik Willem, koning van Pruisen, dat aan zijn hof het gebruik van waskaarsen zoo groot was, dat er jaarlijks voor een bedrag van 6000 thaler van gestolen kon worden, zonder dat men er iets van merkte. In 1799 werden er bij een feest in het paleis te Dresden 14.000 waskaarsen gebrand en werd er in dien nacht 600 pond was verbruikt. Hoe kwistig echter de grooten met het waslicht waren, het ging er meê als met zoo vele andere zaken, en duizenden moesten zich nog, tot groot nadeel hunner oogen en longen, met de vetkaarsen behelpen. In het begin onzer eeuw kostte een pakje bougies nog omstreeks 3 fr. voor welken hoogen prijs men dikwijls niet eens zuivere waskaarsen had; want ook in dien tijd verstond men reeds de kunst van vervalschen. Zoo brachten sommige kaarsenfabrikanten bougies in den handel, die van binnen uit ongel bestonden en met eene laag was omkleed waren. Zulk bedrog kwam dan echter spoedig in dubbelen zin aan het licht, daar de onaangename reuk en de zwarte walm maar al te spoedig de aanwezigheid van den indringer onder het schoone uiterlijk verraadde. Anderen wisten het was met verschillende soorten van meel, zoo als dat van boonen en kastanjes te vermengen of op andere wijzen te vervalschen. Weêr anderen beproefden daarentegen hun fabrikaat te verbeteren, doch met zeer middelmatig gevolg. Altijd bleef de pit walmen, de snutters en snutterbakjes bleven een noodzakelijk kwaad en de kaarsen bleven de handen, kleeren en meubels der gebruikers bezoedelen. Het was den franschen natuurkundigen Gay-Lussac en Chevreuil weggelegd, in 1825 de beginselen te ontdekken, waarop in 1835 De Milly en Motard den grond legden tot een geheel nieuwen tak van nijverheid, die thans zeer bloeiend is, namelijk de fabricatie van stearine-kaarsen. De scheikunde, eene wetenschap, die tot dan toe slechts weinig ontwikkeld was, leerde door de eeuwenlang gebruikte grondstoffen te ontleden eene nieuwe grondstof voor de kaars vinden, veel goedkooper dan was en oneindig geschikter dan het walmende en onaangenaam riekende rundvet. Onze lezers weten dat België verscheidene stearine-fabrieken heeft en er in de tentoonstelling van Brussel prachtige produkten dezer fabrieken waren ten toon gesteld. Wij mogen dus wel eens over de grenzen gaan en zien wat andere landen daarin voor den dag brengen, onder ander Nederland, wiens nijverheid bij vele landen in uitbreiding soms nog ten achter staat. Wij stellen ons voor een bezoek af te leggen in de Apollo van Schiedam. Zoo als de naam aanduidt, heeft de schiedamsche kaarsenfabriek zich onder de bescherming gesteld van Apollo, - geen kwaad denkbeeld voorwaar; want de zonnegod kan niet dan gunstig neêrzien op een fabrikaat, dat zoo zeer geschikt is om Phebus bij zijne afwezigheid te vervangen. Toch heeft de inrichting dien naam niet altijd gedragen, daar zij bij hare stichting in 1865 als Stearine-kaarsenfabriek Rotterdam gedoopt werd. In 1869 ging zij echter in andere handen over en verkreeg daarbij haar tegenwoordigen naam. Dat Apollo zich niet over zijn petekind behoeft te schamen, zullen wij zien in de volgende bladzijden, waarin schrijver dezes een getrouw verhaal denkt te geven van een bezoek, door hem aan de schiedamsche kaarsenfabriek gebracht.
Zoodra men, na eene wandeling van een half uurtje van het spoorwegstation langs de Buitenhaven de kaarsenfabriek Apollo in het oog krijgt, bespeurt men al aanstonds dat men hier een der grootste nijverheidsinrichtingen van Nederland voor zich heeft. De honderden zware vaten, die rond het kolossale gebouw liggen opgehoopt, en die zoowel de grondstoffen bevatten, welke in de fabriek tot kaarsen verwerkt worden, als de producten, die zij behalve de bougies nog aflevert, getuigen van den reusachtigen omvang der hier uitgeoefende kaarsenfabricatie. De aangevoerde grondstoffen alleen bedragen jaarlijks niet minder dan zeven millioen kilogram, - geene kleinigheid voorwaar, en een aanvoer, die inderdaad onoverkomelijke moeilijkheden zou opleveren, indien de uitstekende ligging der fabriek niet aanstonds alle bezwaren ophief. In bijna onmiddellijke nabijheid van de zee en van Rotterdam gelegen, biedt de fabriek den zwaarsten schepen de gelegenheid. tot voor het gebouw zelf te naderen, ten einde daar de vaten palmolie van de verre afrikaansche kust of talk uit Amerika aan te voeren, of bezendingen kaarsen en andere producten af te halen, om die naar de verst verwijderde gewesten te vervoeren. Den grootsten invoer vormen natuurlijk de beide hoofdgrondstoffen, het rundvet of de talk, en de palmolie, eene soort van olie, die vooral in de binnenlanden van Afrika, deels door uitpersing, deels door uitkoking uit de vrucht van den oliepalm (Elaïs guynensis) verkregen wordt. Toen ik de fabriek bezocht lag er juist een kolossale driemaster voor de kaai, geheel gevuld met vaten van tusschen de 1000 en 2000 kilo, die in de fabriek moesten getransporteerd worden. Eene flinke ijzeren kraan stond echter op de kaai gereed, die het schip van zijne zware vracht ontlastte en de vaten één voor één op een wagen laadde, waarop ze langs een spoorbaantje tot binnen in de fabriek vervoerd worden. Daar aangekomen, moeten de vaten palmolie of rundvet al aanstonds ter hoogte van een meter opgehaald worden, welke reuzenarbeid door slechts een enkel man verricht wordt. Het vat wordt daartoe op eene zware ijzeren plaat gerold, die door middel van eene hydraulische machine, welke door een enkel man in beweging kan gebracht worden, met zijn zwaren last omhoog rijst alsof het een zak met veeren was. Door dezen hydraulischen elevator opgeheven, komen nu twee vaten, het eene met palmolie, het andere met talk gevuld, naast elkander te liggen en worden door middel van stoomverhitting, die den inhoud doet smelten, zoo schoon geleegd, dat men ze weêr aanstonds verzenden kan. De palmolie en het gesmolten rundvet loopen nu bijeen in twee groote diepe bakken, op den beganen grond geplaatst, en vormen een mengsel, waarin de twee grondstoffen in die verhouding voorkomen, als voor de qualiteit kaarsen, die men fabriceeren wil, benoodigd is. Dat vloeibare mengsel heeft eene donkerbruine kleur en wordt door een zoo genaamde montejus tot de hoogste verdieping opgevoerd. Die montejus bestaat uit een kolossalen ijzeren ketel, die luchtledig gemaakt wordt, waarna hij het vloeibare mengsel door eene buis opzuigt. Zoodra hij vol is, wordt er stoom ingevoerd; deze drukt op de vloeistof en perst haar met kracht naar boven. Tegelijkertijd wordt door middel van eene kleinere looden montejus geconcentreerd zwavelzuur naar boven gedreven. Ik wilde natuurlijk beide vloeistoffen naar boven volgen, doch de directeur raadde mij dit af, en de onuitstaanbare stank, die van boven kwam, zegde mij dat het raadzaam was zijn raad te volgen. Hij deelde mij meê dat in eene menigte bakken het bruine mengsel, waarvan ik zoo even sprak, daarboven naar men het noemt verzeept wordt; dat is, het wordt door een kunstig ingericht mechanisme onder verhitting met het zwavelzuur bewerkt. Het doel dezer bewerking is het vet in zijne bestanddeelen, vetzuur en glycerine, te ontleden. Dit werd mij duidelijk, toen de directeur mij in een ander lokaal leidde, waar ik een twintigtal groote langwerpig vierkante bakken opmerkte, een weinig boven den beganen grond. Deze bevatten de stof, die ik in het vorig lokaal als een bruin mengsel verlaten had en die ik thans, nu zij de verzeepbakken gepasseerd was, als eene zwarte onaangenaam riekende vloeistof terugzag. Dit zwarte vet wordt nu eenige malen met heet water afgewasschen en uit dit waschwater komt later de glycerine voor den dag. Het vloeit namelijk naar een ander lokaal, waar het in een lange rij bakken, met kalk gevuld, gefiltreerd wordt. Aldus van het zwavelzuur gezuiyerd, waarmeê het bezwangerd was, en vervolgens door uitdamping verdikt, levert het de ruwe glycerine. Zoo als men weet, wordt die stof tot verschillende einden gebruikt en ze vindt dan ook gemakkelijker aftrek voor andere fabrieken, waar ze nogmaals gezuiverd en verder bewerkt wordt. Jaarlijks levert de kaarsenfabriek Apollo op die wijze 350.000 kilogram glycerine aan de daartoe bestemde fabrieken af.
(Wordt vervolgd.) |
|